De zomervakantie loopt op zijn laatste benen, het wordt dus tijd om deze zomerblog af te sluiten. Wij hebben geprobeerd om hierin tijdens de maanden juli en augustus de actualiteit te volgen en hier en daar van commentaar te voorzien. Wie het allemaal nog eens naleest, merkt dat er toch heel wat gebeurd is. Het leven stond niet stil en vele artikels zullen ook de volgende weken en maanden nog actueel zijn.
Morgen is het 1 september en dan begint ook echt het nieuwe werkjaar. De kalender is al behoorlijk gevuld – Euromanifestatie, ACV-congres, interprofessioneel en sectoraal overleg, …- en daarnaast wachten ons ongetwijfeld nog heel wat verrassingen en uitdagingen. Het ACV zal er weer helemaal staan. Standpunten en beschouwingen vindt u vanaf deze week weer in Visie en op www.acv-online.be. Dank voor uw belangstelling.
dinsdag 31 augustus 2010
zondag 29 augustus 2010
De on(be)grijpbare werkloosheid(3) (Zomerblog 30)
Vlaanderen, 2015
Een klein lokaaltje in de kelder van de VDAB, Directie « Controle en toezicht op de activering van werkzoekenden». Voorheen RVA bevoegdheid, geregionaliseerd in 2010 onder Di Rupo-De Wever I) Mustafa, Belg van Marokkaanse origine, hooggeschoold, 2 diploma’s, niveau 6 in de Vlaamse Kwalifikatiestructuur(eindelijk geïmplementeerd geraakt) is opgeroepen door de VDAB facilitator. « Ik versta dat niet, twee ‘arbeidsmarktrelevante ‘ diploma’s, massa’s sollicitatiebrieven en toch al 5 jaar werkloos . Leg mij dat eens uit ». « Ik was 23 in oktober 2008, antwoordt Mustafa.
Je bent jong en je wil wat, maar…
Mustafa studeerde af in 2008, doorliep de wachttijd, schreef zich in bij de VDAB. Met een diploma handelsingenieur (loonstijging +1,4% per jaar) en informaticus (loonstijging + 0,8% per jaar) lacht een riante toekomst hem toe. Maar vanaf oktober 2008 trokken economische donderwolken zich samen. In juni 2010, twee jaar na afstuderen, vervoegt hij het leger meer dan 2 jaar langdurig werkzoekenden van -25j ( 3500 m/v sterk, +41 % tegenover juli 2009). Sluitende maataanpak, jeugdwerkplan, werk@teliers, diversiteitsplannen ten spijt, Mustafa heeft volgens eigenaardige arbeidsmarktwetmatigheden brute pech ? Belg maar met vreemde voornaam, op de verkeerde moment op de arbeidsmarkt gekomen, jong en toch te oud voor sommige jongerenbanenplannen, wegens nooit gewerkt geen ervaring, … Moet hij revolteren, bij de pakken blijven zitten, opnieuw gaan studeren, onder zijn studieniveau gaan werken, emigreren, zich syndiceren (ja, natuurlijk),… ?
Het bos en de bomen?
De berichtgeving over werkloosheid en werkgelegenheid voor jongeren is behoorlijk verwarrend en daardoor frustrerend. Een kleine bloemlezing van wat deze maand verscheen:
- Crisis voor jongeren voorbij, werkloosheid -25j daalt met 0,4% : ja voor sommige pas afgestudeerden, maar 1 zwaluw kondigt niet de lente aan. Zij die al enige tijd werkloos zijn, schuiven door, voor hen is de crisis verre van voorbij. De VDAB cijfers zijn ontnuchterend, een leger jongeren, die zich in de steek gelaten voelt, is zich aan het opbouwen,..
- Goed nieuws, aantal werkende jongeren in Europa daalt : een IAO conclusie die wat vreemd overkomt. Het aantal werkende jongeren daalt omdat het aantal jongeren dat doorstudeert stijgt. Hogere scholing biedt zicht op betere banen… als je aan de bak geraakt. In dezelfde studie lees je dat de jeugdwerkloosheid in de wereld een recordniveau bereikte, met 81 miljoen zijn ze.
Voor wie de bel luidt
Op 1 september is het weer zover. Voor jongeren moet het niet altijd even makkelijk zijn te beslissen wat ze gaan studeren. ‘Ga Latijn doen, zeggen veel ouders. Volgens Vacature de eerste stap om succesvol CEO te kunnen worden (de helft van de Belgische CEO’s studeerde Latijn). Ieder jaar starten 6000 schoolverlaters uit het ASO, na een mislukte stap richting hoger onderwijs, een moeizame zoektocht naar een job. Heel wat TSO richtingen daarentegen bieden een mooie opstap naar én de arbeidsmarkt én het Hoger Onderwijs.
Een academische bachelor zal wel beter zijn dan een professionele, niet ? De professionele bachelors kennen de beste uitstroomresultaten, zelfs masters moeten na 1 jaar afstuderen voor hen de duimen leggen. Academische bachelors zouden moeten voorbereiden op de arbeidsmarkt, maar doen dit onvoldoende. Enkel met de academische bachelor godsdienstwetenschappen raak je vlot aan een job, zo schrijft VDAB in haar laatste schoolverlaterstudie.
Kiezen mag geen verliezen worden
De lerende loopbaan op de arbeidsmarkt, waarover we het reeds eerder hadden, start eigenlijk al in de secundaire schoolloopbaan. Omdat op 14, 16 en 18j de uitdagingen die het leven aanbiedt anders zijn dan op 12, zou kiezen op 12 geen verliezen op 14 of later mogen inhouden. Deskundig advies vanwege de CLB op regelmatige basis moet dit helpen voorkomen. De CLB ‘loods’ zou na het secundair moeten kunnen vervangen door een ‘opleidingsloods’ die je doorheen het landschap van het hoger- en het volwassenenonderwijs gidst, je helpt bij de modulekeuzes in de bachelors en masters, je adviseert bij de aankoop van opleidingscheques en het aanvragen van BEV. Opleidingsloodsen en nadien loopbaanloodsen moeten je dan verder, met een POP, doorheen de arbeidsmarkt loodsen. Zo kan vermeden worden dat te veel (verkeerd) kiezen, verliezen wordt. Waarop wachten Minister Smet en Minister Muyters om samen zulk model uit te bouwen? Alle bouwstenen zijn voorhanden. Voer voor een Competentieagenda 2015?
Een klein lokaaltje in de kelder van de VDAB, Directie « Controle en toezicht op de activering van werkzoekenden». Voorheen RVA bevoegdheid, geregionaliseerd in 2010 onder Di Rupo-De Wever I) Mustafa, Belg van Marokkaanse origine, hooggeschoold, 2 diploma’s, niveau 6 in de Vlaamse Kwalifikatiestructuur(eindelijk geïmplementeerd geraakt) is opgeroepen door de VDAB facilitator. « Ik versta dat niet, twee ‘arbeidsmarktrelevante ‘ diploma’s, massa’s sollicitatiebrieven en toch al 5 jaar werkloos . Leg mij dat eens uit ». « Ik was 23 in oktober 2008, antwoordt Mustafa.
Je bent jong en je wil wat, maar…
Mustafa studeerde af in 2008, doorliep de wachttijd, schreef zich in bij de VDAB. Met een diploma handelsingenieur (loonstijging +1,4% per jaar) en informaticus (loonstijging + 0,8% per jaar) lacht een riante toekomst hem toe. Maar vanaf oktober 2008 trokken economische donderwolken zich samen. In juni 2010, twee jaar na afstuderen, vervoegt hij het leger meer dan 2 jaar langdurig werkzoekenden van -25j ( 3500 m/v sterk, +41 % tegenover juli 2009). Sluitende maataanpak, jeugdwerkplan, werk@teliers, diversiteitsplannen ten spijt, Mustafa heeft volgens eigenaardige arbeidsmarktwetmatigheden brute pech ? Belg maar met vreemde voornaam, op de verkeerde moment op de arbeidsmarkt gekomen, jong en toch te oud voor sommige jongerenbanenplannen, wegens nooit gewerkt geen ervaring, … Moet hij revolteren, bij de pakken blijven zitten, opnieuw gaan studeren, onder zijn studieniveau gaan werken, emigreren, zich syndiceren (ja, natuurlijk),… ?
Het bos en de bomen?
De berichtgeving over werkloosheid en werkgelegenheid voor jongeren is behoorlijk verwarrend en daardoor frustrerend. Een kleine bloemlezing van wat deze maand verscheen:
- Crisis voor jongeren voorbij, werkloosheid -25j daalt met 0,4% : ja voor sommige pas afgestudeerden, maar 1 zwaluw kondigt niet de lente aan. Zij die al enige tijd werkloos zijn, schuiven door, voor hen is de crisis verre van voorbij. De VDAB cijfers zijn ontnuchterend, een leger jongeren, die zich in de steek gelaten voelt, is zich aan het opbouwen,..
- Goed nieuws, aantal werkende jongeren in Europa daalt : een IAO conclusie die wat vreemd overkomt. Het aantal werkende jongeren daalt omdat het aantal jongeren dat doorstudeert stijgt. Hogere scholing biedt zicht op betere banen… als je aan de bak geraakt. In dezelfde studie lees je dat de jeugdwerkloosheid in de wereld een recordniveau bereikte, met 81 miljoen zijn ze.
Voor wie de bel luidt
Op 1 september is het weer zover. Voor jongeren moet het niet altijd even makkelijk zijn te beslissen wat ze gaan studeren. ‘Ga Latijn doen, zeggen veel ouders. Volgens Vacature de eerste stap om succesvol CEO te kunnen worden (de helft van de Belgische CEO’s studeerde Latijn). Ieder jaar starten 6000 schoolverlaters uit het ASO, na een mislukte stap richting hoger onderwijs, een moeizame zoektocht naar een job. Heel wat TSO richtingen daarentegen bieden een mooie opstap naar én de arbeidsmarkt én het Hoger Onderwijs.
Een academische bachelor zal wel beter zijn dan een professionele, niet ? De professionele bachelors kennen de beste uitstroomresultaten, zelfs masters moeten na 1 jaar afstuderen voor hen de duimen leggen. Academische bachelors zouden moeten voorbereiden op de arbeidsmarkt, maar doen dit onvoldoende. Enkel met de academische bachelor godsdienstwetenschappen raak je vlot aan een job, zo schrijft VDAB in haar laatste schoolverlaterstudie.
Kiezen mag geen verliezen worden
De lerende loopbaan op de arbeidsmarkt, waarover we het reeds eerder hadden, start eigenlijk al in de secundaire schoolloopbaan. Omdat op 14, 16 en 18j de uitdagingen die het leven aanbiedt anders zijn dan op 12, zou kiezen op 12 geen verliezen op 14 of later mogen inhouden. Deskundig advies vanwege de CLB op regelmatige basis moet dit helpen voorkomen. De CLB ‘loods’ zou na het secundair moeten kunnen vervangen door een ‘opleidingsloods’ die je doorheen het landschap van het hoger- en het volwassenenonderwijs gidst, je helpt bij de modulekeuzes in de bachelors en masters, je adviseert bij de aankoop van opleidingscheques en het aanvragen van BEV. Opleidingsloodsen en nadien loopbaanloodsen moeten je dan verder, met een POP, doorheen de arbeidsmarkt loodsen. Zo kan vermeden worden dat te veel (verkeerd) kiezen, verliezen wordt. Waarop wachten Minister Smet en Minister Muyters om samen zulk model uit te bouwen? Alle bouwstenen zijn voorhanden. Voer voor een Competentieagenda 2015?
donderdag 26 augustus 2010
De on(be)grijpbare werkloosheid (2) (Zomerblog 29)
“Op een dag vind je de job van je leven en dan ben je weg”. Voor de helft van de werklozen in Vlaanderen is die job slechts een kort leven beschoren. Na twee jaar staan ze terug aan de “draaideur” van de lokale werkwinkel. Deze conclusie van een recente VDAB-studie over in- en uitstroom in de werkloosheid, doet niet alleen veel stof opwaaien… ze biedt vooral stof tot nadenken.
In-en uitstroomcarrousel
In de studie werd de zoektocht van een groep van 742.868 werklozen verspreid over de jaren 2003, 2005, 2007 en 2008 “gereconstrueerd”. Hoe lang duurde het vooraleer ze een job vonden? En konden ze die job ook wel houden? Net zoals bij een zwangerschap zijn de eerste zes maanden cruciaal. Voor 1/3 van de werkzoekenden bleek de job niet ‘levensvatbaar’. 70% kreeg een ‘goed voor verdere dienst’. Twee jaar later echter valt voor meer mensen een zwaarder verdict. De groep die dan terug werkloos is, loopt op tot 52%. Wie uitstroomt naar een uitzendjob riskeert de eerste zes maanden sneller voor bewezen diensten bedankt te worden (logisch, een uitzendjob is tijdelijk), maar na wat draaideurbewegingen ‘in’ en ‘uit’ krijgen ook zij “iets serieuzer” te pakken. Wie lang werkloos was voordat een eerste job werd gevonden, zit snel terug in de carroussel. Ben je laaggeschoold dan is het risico op een terugkeerticket dat meerdere malen vernieuwd wordt, 1,3 maal groter dan bij een hooggeschoolde. Jonge laaggeschoolden en allochtonen moeten zich wapenen tegen grote frustraties: hun risico om snel weer in de werkwinkel te staan is 1,6 maal (laaggeschoolden) of 1,08 keer (allochtonen) groter.
Sluitende maataanpak is nog geen sluitende ‘werkkiel’
Reeds lang hanteert de VDAB een sluitende-maat-aanpak. Onmiddellijk na inschrijving worden per brief, e-mail of sms vacatures doorgestuurd. Klikt het niet direct, dan roept een consulent de werkzoekende op. Deze wordt dan ‘in traject genomen’: intensieve begeleiding of opleiding moeten zorgen voor een gerichte plaatsing. Floddert dit “maatpak” dan toch nog te veel? Moeten we Armani terug inruilen voor ’ t Meuleken’? Worden gevraagde en aanwezige vaardigheden iets te oppervlakkig (automatisch) gematcht? Of schort het aan een “sluitende werkgeveraanpak”? Een verband tussen datum van terugkeerticket en toevallig aflopende proefperiode’s, aflopende IBO’s (Individuele Beroepsopleiding) of andere, zwaar gesubsidieerde tewerkstellingmaatregelen is het onderzoeken waard. Wordt op de werkvloer niet te snel een verdict ’niet geschikt’ uitgesproken, omdat de lat te hoog gelegd wordt en de verwachtingen onrealistisch geformuleerd? Biedt het werk wel voldoende leermogelijkheden? Is er voldoende begeleiding op de werkvloer die maakt dat uit fouten geleerd wordt?
Lerende loopbanen
“Veel wisselen van job is een opportuniteit”, dat horen we vaak. Inderdaad, wanneer die jobs stapstenen zijn in een ‘lerende loopbaan’, wanneer het gaat om werkbaar werk met leermogelijkheden en wanneer werkenden tijdens en na de werkuren scholingsmogelijkheden krijgen. Investeren in vorming, in Betaald Educatief Verlof en in opleidingscheques is de enige rechte weg.
“Begeleiding op de werkvloer”, het wordt vooral geboden aan ‘werkzoekenden met lange afstand tot de arbeidsmarkt”. Maar iedereen die in een job start, jong of oud, ervaren of niet, heeft een flinke afstand te overbruggen. Buddy’s op de werkvloer, vakmanschap in leermeesterschap omzetten, het overwegen waard?
“Wie lang werkloos blijft, verliest zijn vaardigheden”. We moeten voluit inzetten op meer opleiding tijdens de werkloosheid. Opleiden is geen therapeutische bezigheid, ook al wordt/werd in periodes van arbeidsmarktkrapte daar smalend over gesproken. Ook bij tijdelijke werkloosheid moeten we sterker inzetten op opleiding, het maakt je als werkende enkel sterker.
“Werkplekleren inbouwen in alle onderwijsvormen”. Vooraleer de weg naar de arbeidsmarkt serieus wordt ingeslagen, zou het pad ernaar toe al meerdere malen moeten verkend geweest zijn. Goede try-outs maken de première altijd performanter. Onderwijs, werkgevers en arbeidsbemiddelingsdiensten moeten de handen in elkaar slaan.
Op het Vlaams ACV Congres in 2009 initieerden we deze ideeën onder de noemer ’Lerende en Leefbare Loopbanen. De (pre)formateur en de deelregeringen nemen dit werkstuk best eens in de hand als ze wilen gaan voor een dynamisch sociaal economisch project.
In-en uitstroomcarrousel
In de studie werd de zoektocht van een groep van 742.868 werklozen verspreid over de jaren 2003, 2005, 2007 en 2008 “gereconstrueerd”. Hoe lang duurde het vooraleer ze een job vonden? En konden ze die job ook wel houden? Net zoals bij een zwangerschap zijn de eerste zes maanden cruciaal. Voor 1/3 van de werkzoekenden bleek de job niet ‘levensvatbaar’. 70% kreeg een ‘goed voor verdere dienst’. Twee jaar later echter valt voor meer mensen een zwaarder verdict. De groep die dan terug werkloos is, loopt op tot 52%. Wie uitstroomt naar een uitzendjob riskeert de eerste zes maanden sneller voor bewezen diensten bedankt te worden (logisch, een uitzendjob is tijdelijk), maar na wat draaideurbewegingen ‘in’ en ‘uit’ krijgen ook zij “iets serieuzer” te pakken. Wie lang werkloos was voordat een eerste job werd gevonden, zit snel terug in de carroussel. Ben je laaggeschoold dan is het risico op een terugkeerticket dat meerdere malen vernieuwd wordt, 1,3 maal groter dan bij een hooggeschoolde. Jonge laaggeschoolden en allochtonen moeten zich wapenen tegen grote frustraties: hun risico om snel weer in de werkwinkel te staan is 1,6 maal (laaggeschoolden) of 1,08 keer (allochtonen) groter.
Sluitende maataanpak is nog geen sluitende ‘werkkiel’
Reeds lang hanteert de VDAB een sluitende-maat-aanpak. Onmiddellijk na inschrijving worden per brief, e-mail of sms vacatures doorgestuurd. Klikt het niet direct, dan roept een consulent de werkzoekende op. Deze wordt dan ‘in traject genomen’: intensieve begeleiding of opleiding moeten zorgen voor een gerichte plaatsing. Floddert dit “maatpak” dan toch nog te veel? Moeten we Armani terug inruilen voor ’ t Meuleken’? Worden gevraagde en aanwezige vaardigheden iets te oppervlakkig (automatisch) gematcht? Of schort het aan een “sluitende werkgeveraanpak”? Een verband tussen datum van terugkeerticket en toevallig aflopende proefperiode’s, aflopende IBO’s (Individuele Beroepsopleiding) of andere, zwaar gesubsidieerde tewerkstellingmaatregelen is het onderzoeken waard. Wordt op de werkvloer niet te snel een verdict ’niet geschikt’ uitgesproken, omdat de lat te hoog gelegd wordt en de verwachtingen onrealistisch geformuleerd? Biedt het werk wel voldoende leermogelijkheden? Is er voldoende begeleiding op de werkvloer die maakt dat uit fouten geleerd wordt?
Lerende loopbanen
“Veel wisselen van job is een opportuniteit”, dat horen we vaak. Inderdaad, wanneer die jobs stapstenen zijn in een ‘lerende loopbaan’, wanneer het gaat om werkbaar werk met leermogelijkheden en wanneer werkenden tijdens en na de werkuren scholingsmogelijkheden krijgen. Investeren in vorming, in Betaald Educatief Verlof en in opleidingscheques is de enige rechte weg.
“Begeleiding op de werkvloer”, het wordt vooral geboden aan ‘werkzoekenden met lange afstand tot de arbeidsmarkt”. Maar iedereen die in een job start, jong of oud, ervaren of niet, heeft een flinke afstand te overbruggen. Buddy’s op de werkvloer, vakmanschap in leermeesterschap omzetten, het overwegen waard?
“Wie lang werkloos blijft, verliest zijn vaardigheden”. We moeten voluit inzetten op meer opleiding tijdens de werkloosheid. Opleiden is geen therapeutische bezigheid, ook al wordt/werd in periodes van arbeidsmarktkrapte daar smalend over gesproken. Ook bij tijdelijke werkloosheid moeten we sterker inzetten op opleiding, het maakt je als werkende enkel sterker.
“Werkplekleren inbouwen in alle onderwijsvormen”. Vooraleer de weg naar de arbeidsmarkt serieus wordt ingeslagen, zou het pad ernaar toe al meerdere malen moeten verkend geweest zijn. Goede try-outs maken de première altijd performanter. Onderwijs, werkgevers en arbeidsbemiddelingsdiensten moeten de handen in elkaar slaan.
Op het Vlaams ACV Congres in 2009 initieerden we deze ideeën onder de noemer ’Lerende en Leefbare Loopbanen. De (pre)formateur en de deelregeringen nemen dit werkstuk best eens in de hand als ze wilen gaan voor een dynamisch sociaal economisch project.
De on(be)grijpbare werkloosheid(1) (Zomerblog 28)
Als je de krantenberichten erop naleest, is niets zo on(be)grijpbaar als de werkloosheid. Artikels over 14000 jobs die niemand wil ,120.000 jobs die nodig zijn in de witte sector,de VDAB die eerst geen en de dag daarna hals over kop wel 450 Belgen vindt om fruit te plukken. Ze staan broederlijk naast artikels over werkloosheid die blijft stijgen, -jonge werkzoekenden zonder toekomstperspectieven of werkzoekenden die een nieuwe baan na 2 jaar weer kwijt zijn.
Zij die zich geroepen voelen daarbij duiding te geven- van de horde zichzelfverklaarde arbeidsmarktdeskundigen tot de gedelegeerd bestuurders van diverse werkgeversorganisaties –kiezen voor de oppervlakkige invalshoek: het is de schuld van de individuele werkzoekende. Het was al haar eigen fout werkloos te worden en bij gebrek aan werkbereidheid blijft ze dit ook. Geen enkel verhaal rolt zo makkelijk uit de laptop als het “eigen schuld, dikke bult” verhaal.
Daarom kiezen wij in enkele bijdragen voor een genuanceerder verhaal, dat velen liever niet horen , omdat het de verantwoordelijkheden elders legt dan bij het individu. We starten met een evergreen die terecht veel commotie oproept, de knelpuntberoepen.
Eeuwenoud gegeven
Midden de jaren ‘90 startte de VDAB met de publicatie van knelpuntberoepen. Dit zijn (groepen) van beroepen waarvoor de vacatures moeilijker ingevuld raken, het duurt wat langer.. Heel wat van deze beroepen vormen reeds lang een knelpunt. De oorzaken zijn divers, soms kwantitatief van aard – te weinig jongeren willen ervoor gaan studeren - soms kwalitatief - wie werkzoekend is wordt onvoldoende vakbekwaam geacht. Een derde oorzaak - vaak onderbelicht - zijn de ongunstige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. We hebben het dan over lage lonen, weinig opleidingskansen, zwaar en ongezond werk, veel stress, ongunstige tijdsregelingen, slechte statuten.
De knelpuntberoepen met kwantitatieve en kwalitatieve oorzaken werken als communicerende vaten werken. Bij hoogconjunctuur en lage werkloosheid overwegen de kwantitatieve, bij een minder krappe arbeidsmarkt de kwalitatieve oorzaken. De aandelen van de beroepsgroepen die een knelpunt vormen omwille van de slechte arbeidsomstandigheden, blijven doorheen de jaren stabiel. Ze variëren rond de 10% (met een piek naar 14% in 2009). De slechte arbeidsomstandigheden overleefden dus moeiteloos de eeuwwisseling. Blijkbaar hebben de werkgevers nooit de eerlijke moed gehad -of de druk gevoeld - om deze arbeidsomstandigheden te verbeteren.Ze worden geacht ‘bij de job te horen’. De kandidaat werknemers moeten dit maar slikken. Geen wonder dat ze er weg blijven.
Antoinnette wie heeft de bal?
Maar ook de remidiëring van de andere oorzaken schiet schromelijk tekort. Als we de conjunctuurschommelingen even laten voor wat ze zijn, dan is ook hier sprake van eeuwenoude vraagstukken die niet opgelost raken. Kwantitatieve en kwalitatieve tekorten komen vaak voor bij technisch georiënteerde beroepen. Er wordt nog altijd te weinig technisch gekozen in de overgang van lager en lager secundair naar hoger secundair of in de overgang naar hoger onderwijs. Is het dan niet wraakroepend dat de verdere uitvoering van goede beleidsinitiatieven als de Competentieagenda 2010 (met beloftevolle samenwerkingsinitiatieven tussen de VDAB en CLB rond studiekeuzeoriëntering) en de ondersteuning van het door tal van sectoren sterk gewaardeerde Beroepenhuis te Gent (waar jongeren in functie van hun studiekeuze kunnen proeven van(technische) beroepen) voorwerp blijft van een spel « Antoinnette wie heeft de bal » tussen de ministers van Onderwijs en van Werk ?
Waar knelt het?
De « onbekende x » in het vraagstuk rond de kwalitatieve tekorten zit in de correcte inschatting van de benodigde competenties. Via stages en werkplekleren leerlingen de juiste competenties helpen verwerven, het werken met adequate meetinstrumenten om de vakkennis te meten, vacatures opstellen waarin de eisen en vakkennis correct beschreven staan, niet blijven zoeken naar de witte raaf, maar tevreden zijn met een bonte specht en deze groeimogelijkheden bieden. Deze oplossingsstrategieën hebben werkgevers al meermaals als pap ingelepeld gekregen, maar ze willen het niet slikken.
Recepten om de knoop te ontwarren
Nadenken over en durven gaan voor een technisch beroep, bij selectie een kandidaat nemen waaraan nog wat schaafwerk is, de arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en vormingsmogelijkheden in jobs echt verbeteren en wat doen aan de werkbaarheid, dat zijn de recepten om de knoop van de knelpuntberoepen te ontwarren. Nu nog beleidsmakers vinden die deze recepten willen gebruiken.
Zij die zich geroepen voelen daarbij duiding te geven- van de horde zichzelfverklaarde arbeidsmarktdeskundigen tot de gedelegeerd bestuurders van diverse werkgeversorganisaties –kiezen voor de oppervlakkige invalshoek: het is de schuld van de individuele werkzoekende. Het was al haar eigen fout werkloos te worden en bij gebrek aan werkbereidheid blijft ze dit ook. Geen enkel verhaal rolt zo makkelijk uit de laptop als het “eigen schuld, dikke bult” verhaal.
Daarom kiezen wij in enkele bijdragen voor een genuanceerder verhaal, dat velen liever niet horen , omdat het de verantwoordelijkheden elders legt dan bij het individu. We starten met een evergreen die terecht veel commotie oproept, de knelpuntberoepen.
Eeuwenoud gegeven
Midden de jaren ‘90 startte de VDAB met de publicatie van knelpuntberoepen. Dit zijn (groepen) van beroepen waarvoor de vacatures moeilijker ingevuld raken, het duurt wat langer.. Heel wat van deze beroepen vormen reeds lang een knelpunt. De oorzaken zijn divers, soms kwantitatief van aard – te weinig jongeren willen ervoor gaan studeren - soms kwalitatief - wie werkzoekend is wordt onvoldoende vakbekwaam geacht. Een derde oorzaak - vaak onderbelicht - zijn de ongunstige arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. We hebben het dan over lage lonen, weinig opleidingskansen, zwaar en ongezond werk, veel stress, ongunstige tijdsregelingen, slechte statuten.
De knelpuntberoepen met kwantitatieve en kwalitatieve oorzaken werken als communicerende vaten werken. Bij hoogconjunctuur en lage werkloosheid overwegen de kwantitatieve, bij een minder krappe arbeidsmarkt de kwalitatieve oorzaken. De aandelen van de beroepsgroepen die een knelpunt vormen omwille van de slechte arbeidsomstandigheden, blijven doorheen de jaren stabiel. Ze variëren rond de 10% (met een piek naar 14% in 2009). De slechte arbeidsomstandigheden overleefden dus moeiteloos de eeuwwisseling. Blijkbaar hebben de werkgevers nooit de eerlijke moed gehad -of de druk gevoeld - om deze arbeidsomstandigheden te verbeteren.Ze worden geacht ‘bij de job te horen’. De kandidaat werknemers moeten dit maar slikken. Geen wonder dat ze er weg blijven.
Antoinnette wie heeft de bal?
Maar ook de remidiëring van de andere oorzaken schiet schromelijk tekort. Als we de conjunctuurschommelingen even laten voor wat ze zijn, dan is ook hier sprake van eeuwenoude vraagstukken die niet opgelost raken. Kwantitatieve en kwalitatieve tekorten komen vaak voor bij technisch georiënteerde beroepen. Er wordt nog altijd te weinig technisch gekozen in de overgang van lager en lager secundair naar hoger secundair of in de overgang naar hoger onderwijs. Is het dan niet wraakroepend dat de verdere uitvoering van goede beleidsinitiatieven als de Competentieagenda 2010 (met beloftevolle samenwerkingsinitiatieven tussen de VDAB en CLB rond studiekeuzeoriëntering) en de ondersteuning van het door tal van sectoren sterk gewaardeerde Beroepenhuis te Gent (waar jongeren in functie van hun studiekeuze kunnen proeven van(technische) beroepen) voorwerp blijft van een spel « Antoinnette wie heeft de bal » tussen de ministers van Onderwijs en van Werk ?
Waar knelt het?
De « onbekende x » in het vraagstuk rond de kwalitatieve tekorten zit in de correcte inschatting van de benodigde competenties. Via stages en werkplekleren leerlingen de juiste competenties helpen verwerven, het werken met adequate meetinstrumenten om de vakkennis te meten, vacatures opstellen waarin de eisen en vakkennis correct beschreven staan, niet blijven zoeken naar de witte raaf, maar tevreden zijn met een bonte specht en deze groeimogelijkheden bieden. Deze oplossingsstrategieën hebben werkgevers al meermaals als pap ingelepeld gekregen, maar ze willen het niet slikken.
Recepten om de knoop te ontwarren
Nadenken over en durven gaan voor een technisch beroep, bij selectie een kandidaat nemen waaraan nog wat schaafwerk is, de arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden en vormingsmogelijkheden in jobs echt verbeteren en wat doen aan de werkbaarheid, dat zijn de recepten om de knoop van de knelpuntberoepen te ontwarren. Nu nog beleidsmakers vinden die deze recepten willen gebruiken.
Besparingen in de opleidingscheques , Vlaamse Regering zet ei van Columbus op tafel (Zomerblog 27)
In navolging van Europa stimuleert Vlaanderen, onder meer met opleidingscheques, het levenslang en levensbreed leren. Anno 2010 halen we een aandeel van 7,6%, wat minder is dan het Europees gemiddelde (9,5%). Onze ambitie voor 2020 ligt op 15% (Pact 2020).
Vrij snel na hun invoering (2003) werden de opleidingscheques een succesverhaal, gestaag groeide het benodigd budget aan tot (geraamd) € 20 mio voor 2010. Maar alle successen hebben een keerzijde, die zich hier vertaalde in Mattheuseffecten en te weinig arbeidsmarktgericht gebruik. Binnen het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP-plan) 2010 (december 2009) kwamen Vlaamse Regering en Sociale Partners dan ook overeen “ de opleidingscheques te differentiëren naar doelgroep, het gebruik arbeidsmarktgerichter te maken en de mogelijkheid van financiering vanuit andere beleidsdomeinen (dan werk) voor de niet-arbeidsmarktgerichte opleidingen te laten onderzoeken” . In uitvoering van dat WIP akkoord formuleerde de SERV in juni 2010 een advies met genuanceerde maar operationele hervormingsvoorstellen, zowel in functie van differentiatie als in functie van transparanter gebruik van middelen (www.serv.be).
Veto's van Voka en Unizo halen het bij Muyters
De gekende grote Vlaamse begrotingsproblemen noopten tot serieuze besparingen binnen het beleidsdomein WERK en binnen de VDAB. Samen met andere premiestelsels, waarvoor de VDAB als aanvraag-en financieringsloket functioneert (o.a 50+ aanwervingspremie en de VOP premie: Vlaamse Ondersteuningspremie voor werknemers met een arbeidshandicap), kwamen de opleidingscheques, waarvoor in 2010 maar €13 mio beschikbaar bleek, onder de VDAB besparingsloep terecht. Hoewel er door de vakbonden goede operationele hervormingsscenario’s op de snoeitafel werden gelegd, kwam er geen gemeenschappelijk gedragen akkoord onder de sociale partners. Een “koekoeksei” rond besparingen in de Vlaamse aanmoedigingspremies, door de werkgevers op de tafel gedropt- waarop het niet thuishoort, want VDAB is daarvoor geen aanvraag-of betalingsloket - deed de besprekingen verzanden en uiteindelijk crashen. Het SERV voorzitterschap - in handen van VOKA- ondernam geen verzoeningsinitiatieven, wat gebruikelijk wel van een voorzitterschap wordt verwacht.
De Vlaamse Regering, bij monde van Minister Muyters (NVA), legde dan maar het ei van Colombus op tafel: voortaan zouden nog enkel de opleidingen vergoed worden die arbeidsmarktgericht zijn omdat ze deel uitmaken van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP)of als arbeidsmarktgericht erkend zijn op basis van de lijst met erkende opleidingen voor Betaald Educatief Verlof (BEV). Vele goede ACV argumenten tegen dit Colombusei en efficiëntere en betere alternatieven mochten niet baten. De Minister, gesteund door veto’s van Unizo en VOKA , drukte door. Door één onderdeel uit het genuanceerd SERV advies onvolledig en half uit te voeren wordt een verdere degelijke operationalisering op de tocht gezet. Maar dat baarde noch de minister, noch de werkgevers, die dit advies mee unaniem hebben goedgekeurd, veel zorgen. In zeven haasten werd een Regeringsbesluit opgesteld. De meeste opleidingscheques worden immers begin september besteld.
De resultaten van het vliegwerk zijn er naar. Het opleidingsveld voelt zich terecht gepakt: er is met hen niet overlegd en onvoldoende duidelijke informatie leidt tot verwarring bij de aanvragers en bij de opleidingsverstrekkers. Ter illustratie:
- De BEV-lijst is incoherent en sinds 1995 niet meer aangepast aan recente nieuw ontwikkelde arbeidsmarktgerichte opleidingsinitiatieven;
- Aan welke criteria moet een POP, dat door een loopbaanbegeleidingscentrum moet opgesteld, voldoen om arbeidsmarktgericht te zijn? Operationeel is daarover nog niets uniform afgesproken;
- Wat nu met het stimuleren van andere levensbrede opleidingen via co-financiering, toch een even essentieel onderdeel van de Vlaamse strategie om levenslang leren te bevorderen.
Haast en spoed is zelden goed (Vlaams spreekwoord)
Het haastwerk leverde bovendien een andere schoonheidsfout op. Rekening houdend met het recht op vrij verkeer van werknemers drong Europa aan op de openstelling van het recht op opleidingscheques voor werknemers die werken in Vlaanderen en Brussel, maar wonen in een EU-lidstaat. Een onzorgvuldige formulering in het besluit geeft nu inwoners uit bv. Nederland, Duitsland, Frankrijk of Wallonië die in Vlaanderen werken, wel recht op een opleidingscheque, maar Vlamingen die in Wallonie of een andere EU-deelstaat werken en in Vlaanderen of Brussel wonen, voorlopig (!?) niet. Een redeneer- of schrijffout ingevolgde de hittegolf in juli?
Als ACV maken we ons grote zorgen. De verwarring en onduidelijkheid die heerst gaat werknemers met opleidingsambities doen afhaken. In de Europese rangschikking zullen we nog verder wegzakken. Aan de top staan in Europa inzake het promoten van levenslang en levensbreed leren is niet meer belangrijk? De Regering vraagt de sociale partners toch te zorgen dat in 2011 het SERV advies volledig wordt uitgevoerd. Daarvoor zullen we nu eerst puin mogen ruimen. Het had anders gekund.
Bijgedachte: als Vlaanderen na de staatshervorming verantwoordelijk wordt voor het
Betaald Educatief Verlof, gaat dit historische, maar nog altijd belangrijke werknemersrecht dan ook afgebouwd worden?
Ann Vermorgen
nationaal secretaris
Vrij snel na hun invoering (2003) werden de opleidingscheques een succesverhaal, gestaag groeide het benodigd budget aan tot (geraamd) € 20 mio voor 2010. Maar alle successen hebben een keerzijde, die zich hier vertaalde in Mattheuseffecten en te weinig arbeidsmarktgericht gebruik. Binnen het Werkgelegenheids- en Investeringsplan (WIP-plan) 2010 (december 2009) kwamen Vlaamse Regering en Sociale Partners dan ook overeen “ de opleidingscheques te differentiëren naar doelgroep, het gebruik arbeidsmarktgerichter te maken en de mogelijkheid van financiering vanuit andere beleidsdomeinen (dan werk) voor de niet-arbeidsmarktgerichte opleidingen te laten onderzoeken” . In uitvoering van dat WIP akkoord formuleerde de SERV in juni 2010 een advies met genuanceerde maar operationele hervormingsvoorstellen, zowel in functie van differentiatie als in functie van transparanter gebruik van middelen (www.serv.be).
Veto's van Voka en Unizo halen het bij Muyters
De gekende grote Vlaamse begrotingsproblemen noopten tot serieuze besparingen binnen het beleidsdomein WERK en binnen de VDAB. Samen met andere premiestelsels, waarvoor de VDAB als aanvraag-en financieringsloket functioneert (o.a 50+ aanwervingspremie en de VOP premie: Vlaamse Ondersteuningspremie voor werknemers met een arbeidshandicap), kwamen de opleidingscheques, waarvoor in 2010 maar €13 mio beschikbaar bleek, onder de VDAB besparingsloep terecht. Hoewel er door de vakbonden goede operationele hervormingsscenario’s op de snoeitafel werden gelegd, kwam er geen gemeenschappelijk gedragen akkoord onder de sociale partners. Een “koekoeksei” rond besparingen in de Vlaamse aanmoedigingspremies, door de werkgevers op de tafel gedropt- waarop het niet thuishoort, want VDAB is daarvoor geen aanvraag-of betalingsloket - deed de besprekingen verzanden en uiteindelijk crashen. Het SERV voorzitterschap - in handen van VOKA- ondernam geen verzoeningsinitiatieven, wat gebruikelijk wel van een voorzitterschap wordt verwacht.
De Vlaamse Regering, bij monde van Minister Muyters (NVA), legde dan maar het ei van Colombus op tafel: voortaan zouden nog enkel de opleidingen vergoed worden die arbeidsmarktgericht zijn omdat ze deel uitmaken van een Persoonlijk Ontwikkelingsplan (POP)of als arbeidsmarktgericht erkend zijn op basis van de lijst met erkende opleidingen voor Betaald Educatief Verlof (BEV). Vele goede ACV argumenten tegen dit Colombusei en efficiëntere en betere alternatieven mochten niet baten. De Minister, gesteund door veto’s van Unizo en VOKA , drukte door. Door één onderdeel uit het genuanceerd SERV advies onvolledig en half uit te voeren wordt een verdere degelijke operationalisering op de tocht gezet. Maar dat baarde noch de minister, noch de werkgevers, die dit advies mee unaniem hebben goedgekeurd, veel zorgen. In zeven haasten werd een Regeringsbesluit opgesteld. De meeste opleidingscheques worden immers begin september besteld.
De resultaten van het vliegwerk zijn er naar. Het opleidingsveld voelt zich terecht gepakt: er is met hen niet overlegd en onvoldoende duidelijke informatie leidt tot verwarring bij de aanvragers en bij de opleidingsverstrekkers. Ter illustratie:
- De BEV-lijst is incoherent en sinds 1995 niet meer aangepast aan recente nieuw ontwikkelde arbeidsmarktgerichte opleidingsinitiatieven;
- Aan welke criteria moet een POP, dat door een loopbaanbegeleidingscentrum moet opgesteld, voldoen om arbeidsmarktgericht te zijn? Operationeel is daarover nog niets uniform afgesproken;
- Wat nu met het stimuleren van andere levensbrede opleidingen via co-financiering, toch een even essentieel onderdeel van de Vlaamse strategie om levenslang leren te bevorderen.
Haast en spoed is zelden goed (Vlaams spreekwoord)
Het haastwerk leverde bovendien een andere schoonheidsfout op. Rekening houdend met het recht op vrij verkeer van werknemers drong Europa aan op de openstelling van het recht op opleidingscheques voor werknemers die werken in Vlaanderen en Brussel, maar wonen in een EU-lidstaat. Een onzorgvuldige formulering in het besluit geeft nu inwoners uit bv. Nederland, Duitsland, Frankrijk of Wallonië die in Vlaanderen werken, wel recht op een opleidingscheque, maar Vlamingen die in Wallonie of een andere EU-deelstaat werken en in Vlaanderen of Brussel wonen, voorlopig (!?) niet. Een redeneer- of schrijffout ingevolgde de hittegolf in juli?
Als ACV maken we ons grote zorgen. De verwarring en onduidelijkheid die heerst gaat werknemers met opleidingsambities doen afhaken. In de Europese rangschikking zullen we nog verder wegzakken. Aan de top staan in Europa inzake het promoten van levenslang en levensbreed leren is niet meer belangrijk? De Regering vraagt de sociale partners toch te zorgen dat in 2011 het SERV advies volledig wordt uitgevoerd. Daarvoor zullen we nu eerst puin mogen ruimen. Het had anders gekund.
Bijgedachte: als Vlaanderen na de staatshervorming verantwoordelijk wordt voor het
Betaald Educatief Verlof, gaat dit historische, maar nog altijd belangrijke werknemersrecht dan ook afgebouwd worden?
Ann Vermorgen
nationaal secretaris
maandag 23 augustus 2010
Afwezigheid op het werk: meer controleren en bestraffen, zegt Unizo (Zomerblog 26)
Zijn de werknemers profiteurs?
Uit een rapport van Aon Consulting bleek onlangs dat het absenteïsme de werkgevers in België jaarlijks meer dan €5 miljard kost. In een reactie op dit rapport pleitte Unizo vorige week voor preventieve maatregelen, maar ook voor efficiëntere controles, als “stok achter de deur”.
Het is één van de vele voorstellen, verwijten, aanvallen die Unizo deze zomer gericht heeft aan (tegen) de werknemers en de vakbonden. Onderliggende boodschap: "Het zijn wij als zelfstandigen en kleine ondernemers die de economie hier rechthouden, ondanks of tegen de werknemers en vakbonden in." Wij zijn gelukkig niet zo goed in het beschuldigen en beschimpen van andere groepen in onze economie en samenleving. Wij hebben ze allen nodig: werkgevers, werknemers en zelfstandigen. Elke groep heeft een eigen uitgangspunt en meningen zullen dan ook verschillen, dat is normaal. Maar het type verwijten dat wij deze zomer moesten incasseren is te dom voor nog meer woorden.
Terug naar het onderwerp. Als vakbond zijn wij zeer gevoelig voor het absenteïsme. Want mensen die thuis blijven van hun werk, geven een signaal. Ze zijn ziek, voelen zich niet goed in hun vel of krijgen werk en privé niet meer gecombineerd.
Oorzaak aanpakken
Beter voorkomen dan ‘genezen’ is de boodschap. Maatregelen die de oorzaken van het absenteïsme aanpakken, daar moeten we op inzetten. Unizo schuift er een aantal naar voor: inzetten op begeleiding, de werkplaatsen en werkposten aanpassen aan de werknemer in plaats van omgekeerd en werknemers meer laten bewegen. Goed, maar daarmee is de kous verre van af. Want terwijl Unizo aangeeft dat het absenteïsme de werkorganisatie in veel KMO’s onder druk zet, lijken ze niet te zien dat het vaak de werkorganisatie is die mensen onder druk zet. Dat het werk dat mensen moeten uitvoeren, er in een aantal gevallen voor zorgt dat ze afwezig blijven. Wat ontbreekt, is aandacht voor werkbaar werk!
Oproep voor werkbaar werk
En aandacht voor werkbaar werk is noodzakelijk, zo blijkt uit de resultaten van de Vlaamse werkbaarheidsmonitor (zie www.werkbaarwerk.be). Deze wijzen erop dat in 2004 en 2007 slechts 52,3% en 54,1% van de Vlaamse werknemers een werkbare job had. Wanneer het op werkbaar werk aankomt, laten de Vlaamse ondernemingen dus serieuze steken vallen. KMO’s doen het wel iets beter dan grotere ondernemingen, maar ook zij boeken de laatste jaren geen vooruitgang.
Dat zo vele werknemers geconfronteerd worden met te veel werkstress, weinig gemotiveerd zijn, beperkte kansen krijgen om bij te leren of hun werk en privé maar moeilijk in evenwicht krijgen, mogen we niet negeren. Voor deze werknemers zelf, maar ook voor hun collega’s, hun onderneming en bij uitbreiding voor onze ganse economie, moeten we meer inzetten op werkbaar werk.
Wij geloven dus in preventie. Zeer zeker. Daarmee bestrijd je oorzaken en vermijd je problemen. Maar laat ons onze pijlen wel goed richten. Laat ons werken aan goede werkorganisaties waar mensen aan de slag kunnen blijven. Cijfers over de werkbaarheid van onze jobs tonen aan dat het schoentje hier nog te vaak knelt. Deze gegevens plaatsen “de stok achter de deur” van Unizo wel in een heel ander perspectief. Want voor wie is deze stok dan wel eigenlijk bedoeld? Vandaar dat het ACV oproept om meer werk te maken van werkbaar werk, ook in de strijd tegen het absenteïsme.
Uit een rapport van Aon Consulting bleek onlangs dat het absenteïsme de werkgevers in België jaarlijks meer dan €5 miljard kost. In een reactie op dit rapport pleitte Unizo vorige week voor preventieve maatregelen, maar ook voor efficiëntere controles, als “stok achter de deur”.
Het is één van de vele voorstellen, verwijten, aanvallen die Unizo deze zomer gericht heeft aan (tegen) de werknemers en de vakbonden. Onderliggende boodschap: "Het zijn wij als zelfstandigen en kleine ondernemers die de economie hier rechthouden, ondanks of tegen de werknemers en vakbonden in." Wij zijn gelukkig niet zo goed in het beschuldigen en beschimpen van andere groepen in onze economie en samenleving. Wij hebben ze allen nodig: werkgevers, werknemers en zelfstandigen. Elke groep heeft een eigen uitgangspunt en meningen zullen dan ook verschillen, dat is normaal. Maar het type verwijten dat wij deze zomer moesten incasseren is te dom voor nog meer woorden.
Terug naar het onderwerp. Als vakbond zijn wij zeer gevoelig voor het absenteïsme. Want mensen die thuis blijven van hun werk, geven een signaal. Ze zijn ziek, voelen zich niet goed in hun vel of krijgen werk en privé niet meer gecombineerd.
Oorzaak aanpakken
Beter voorkomen dan ‘genezen’ is de boodschap. Maatregelen die de oorzaken van het absenteïsme aanpakken, daar moeten we op inzetten. Unizo schuift er een aantal naar voor: inzetten op begeleiding, de werkplaatsen en werkposten aanpassen aan de werknemer in plaats van omgekeerd en werknemers meer laten bewegen. Goed, maar daarmee is de kous verre van af. Want terwijl Unizo aangeeft dat het absenteïsme de werkorganisatie in veel KMO’s onder druk zet, lijken ze niet te zien dat het vaak de werkorganisatie is die mensen onder druk zet. Dat het werk dat mensen moeten uitvoeren, er in een aantal gevallen voor zorgt dat ze afwezig blijven. Wat ontbreekt, is aandacht voor werkbaar werk!
Oproep voor werkbaar werk
En aandacht voor werkbaar werk is noodzakelijk, zo blijkt uit de resultaten van de Vlaamse werkbaarheidsmonitor (zie www.werkbaarwerk.be). Deze wijzen erop dat in 2004 en 2007 slechts 52,3% en 54,1% van de Vlaamse werknemers een werkbare job had. Wanneer het op werkbaar werk aankomt, laten de Vlaamse ondernemingen dus serieuze steken vallen. KMO’s doen het wel iets beter dan grotere ondernemingen, maar ook zij boeken de laatste jaren geen vooruitgang.
Dat zo vele werknemers geconfronteerd worden met te veel werkstress, weinig gemotiveerd zijn, beperkte kansen krijgen om bij te leren of hun werk en privé maar moeilijk in evenwicht krijgen, mogen we niet negeren. Voor deze werknemers zelf, maar ook voor hun collega’s, hun onderneming en bij uitbreiding voor onze ganse economie, moeten we meer inzetten op werkbaar werk.
Wij geloven dus in preventie. Zeer zeker. Daarmee bestrijd je oorzaken en vermijd je problemen. Maar laat ons onze pijlen wel goed richten. Laat ons werken aan goede werkorganisaties waar mensen aan de slag kunnen blijven. Cijfers over de werkbaarheid van onze jobs tonen aan dat het schoentje hier nog te vaak knelt. Deze gegevens plaatsen “de stok achter de deur” van Unizo wel in een heel ander perspectief. Want voor wie is deze stok dan wel eigenlijk bedoeld? Vandaar dat het ACV oproept om meer werk te maken van werkbaar werk, ook in de strijd tegen het absenteïsme.
zondag 22 augustus 2010
Tijdkrediet werkt (Zomerblog 25)
Tijdens deze zomer is er een opvallend georchestreerde campagne opgestart tegen het tijdkrediet. Begin vorig jaar– toen de crisismaatregelen van de regering er nog niet waren – door heel wat werkgevers noch duchtig misbruikt om de loonkost te drukken. Een goed jaar later heet het dat de werknemers het misbruiken. Want vooral een zaak van ouderen, terwijl het bedoeld was voor jongeren. En vooral om wereldreizen te maken, in plaats van voor nuttige activiteiten. Met daar bovenop langs Vlaamse kant een hetze tegen de Vlaamse aanmoedigingspremies voor werknemers die tijdkrediet of loopbaanonderbreking opnemen. Een “hangmat” voor de werknemers, durfde UNIZO het zelfs te noemen. Allemaal gul overgenomen door Minister Muyters, ex(?)-VOKA.
Aan intellectuele oneerlijkheid geen gebrek deze dagen. Daarom nog even de puntjes op de i.
Puntje één.
Het tijdkrediet was nooit bedoeld voor alleen maar jonge gezinnen. Het interprofessioneel akkoord 2001-2002 voorzag dit voor elke werknemer. Sterker, de door VBO, UNIZO en UCM mee ondertekende cao nr. 77 van 2001 over tijdskrediet vermeldt zelfs expliciet de werknemers van +50 als doelgroep. Van meet af aan had de cao tijdkrediet ook tot bedoeling het voor werknemers mogelijk te maken langer aan het werk te blijven in deeltijdse regimes, halftijds of 4/5. Die kregen zelfs een bijzondere naam: landingsbanen. Dit nu anders voorstellen is intellectueel oneerlijk.
Puntje twee.
In het Generatiepact werd letterlijk voorzien dat “ werknemers ouder dan 55 een makkelijke toegang moeten hebben tot tijdskrediet”. Omdat juist de toegang tot het brugpensioen voor vele werknemers er moeilijker op wordt. Dat verzwijgen is intellectueel oneerlijk. Het totaalplaatje blijft, anders dan wat de werkgevers vandaag laten uitschijnen, er in elk geval een van een bijzonder sterke stijging van de werkzaamheidsgraad van de ouderen. Nemen we de groep werkende ouderen van 50 à 64 jaar, dan gaat het om een stijging met maar eventjes 38 % ofte 270.000 meer werkenden tussen 2001 en 2008. Nemen we alleen de groep 55 à 64 jaar, dan gaat het om een aangroei van 68 %, met 179.000 meer werkenden. Kom dus niet beweren dat het tijdkrediet de stijgende werkzaamheid van ouderen tenietdoet.
Puntje drie.
Tijdkrediet en thematische verloven moet je als één geheel bekijken. Jonge gezinnen maken eerst en vooral gebruik van de thematische verloven, met name het ouderschapsverlof. En zetten dit pas nadien eventueel voort via tijdkrediet. Als je de thematische verloven meetelt, krijg je sowieso een andere verhouding tussen jong en oud.
Puntje vier.
Over de Vlaamse aanmoedigingspremies als hangmat. Je moet weten dat er in de profitsector enkel premies worden toegekend als het tijdkrediet of de loopbaanonderbreking wordt opgenomen voor zorg of opleiding. En de facto gaat het in hoofdzaak om vrouwen met kinderen die uit werken gaan. Die vrouwen het verwijt maken dat ze kiezen voor de hangmat, zoals UNIZO doet, dat is niet enkel intellectueel oneerlijk, dat is beledigend en beschamend.
En nog eentje om het af te leren.
Hoeveel tijdkrediet wordt werkelijk opgenomen voor een wereldreis? Vergeet niet dat dit de laatste jaren al zwaar werd afgeremd. Na één jaar krijg je voor het tijdkrediet alleen nog een uitkering als je het gebruikt voor zorg of opleiding. Gebruik je dan toch het tijdkrediet voor bvb. een wereldreis, dan zonder uitkering, dan wordt die periode niet meer gelijkgesteld voor het pensioen. Met het tijdkrediet voor wereldreis is het een beetje zoals in die reclame voor chips indertijd: hoe meer er over wordt gesproken, hoe minder er van wordt genoten.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
Aan intellectuele oneerlijkheid geen gebrek deze dagen. Daarom nog even de puntjes op de i.
Puntje één.
Het tijdkrediet was nooit bedoeld voor alleen maar jonge gezinnen. Het interprofessioneel akkoord 2001-2002 voorzag dit voor elke werknemer. Sterker, de door VBO, UNIZO en UCM mee ondertekende cao nr. 77 van 2001 over tijdskrediet vermeldt zelfs expliciet de werknemers van +50 als doelgroep. Van meet af aan had de cao tijdkrediet ook tot bedoeling het voor werknemers mogelijk te maken langer aan het werk te blijven in deeltijdse regimes, halftijds of 4/5. Die kregen zelfs een bijzondere naam: landingsbanen. Dit nu anders voorstellen is intellectueel oneerlijk.
Puntje twee.
In het Generatiepact werd letterlijk voorzien dat “ werknemers ouder dan 55 een makkelijke toegang moeten hebben tot tijdskrediet”. Omdat juist de toegang tot het brugpensioen voor vele werknemers er moeilijker op wordt. Dat verzwijgen is intellectueel oneerlijk. Het totaalplaatje blijft, anders dan wat de werkgevers vandaag laten uitschijnen, er in elk geval een van een bijzonder sterke stijging van de werkzaamheidsgraad van de ouderen. Nemen we de groep werkende ouderen van 50 à 64 jaar, dan gaat het om een stijging met maar eventjes 38 % ofte 270.000 meer werkenden tussen 2001 en 2008. Nemen we alleen de groep 55 à 64 jaar, dan gaat het om een aangroei van 68 %, met 179.000 meer werkenden. Kom dus niet beweren dat het tijdkrediet de stijgende werkzaamheid van ouderen tenietdoet.
Puntje drie.
Tijdkrediet en thematische verloven moet je als één geheel bekijken. Jonge gezinnen maken eerst en vooral gebruik van de thematische verloven, met name het ouderschapsverlof. En zetten dit pas nadien eventueel voort via tijdkrediet. Als je de thematische verloven meetelt, krijg je sowieso een andere verhouding tussen jong en oud.
Puntje vier.
Over de Vlaamse aanmoedigingspremies als hangmat. Je moet weten dat er in de profitsector enkel premies worden toegekend als het tijdkrediet of de loopbaanonderbreking wordt opgenomen voor zorg of opleiding. En de facto gaat het in hoofdzaak om vrouwen met kinderen die uit werken gaan. Die vrouwen het verwijt maken dat ze kiezen voor de hangmat, zoals UNIZO doet, dat is niet enkel intellectueel oneerlijk, dat is beledigend en beschamend.
En nog eentje om het af te leren.
Hoeveel tijdkrediet wordt werkelijk opgenomen voor een wereldreis? Vergeet niet dat dit de laatste jaren al zwaar werd afgeremd. Na één jaar krijg je voor het tijdkrediet alleen nog een uitkering als je het gebruikt voor zorg of opleiding. Gebruik je dan toch het tijdkrediet voor bvb. een wereldreis, dan zonder uitkering, dan wordt die periode niet meer gelijkgesteld voor het pensioen. Met het tijdkrediet voor wereldreis is het een beetje zoals in die reclame voor chips indertijd: hoe meer er over wordt gesproken, hoe minder er van wordt genoten.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
vrijdag 20 augustus 2010
Een aantal pensioenfondsen in Nederland bijna failliet (Zomerblog 24)
En bij ons?
Tijdens en onmiddellijk na de bankencrisis leek het mij toen al ondenkbaar dat de Nederlandse pensioenen niet zouden lijden onder de financiële crisis. Het zou helemaal zo’n vaart niet lopen, zei men in Nederland toen. Toch zijn er zware problemen nu. Dat is de derde keer in tien jaar tijd. Maar hoe zit dat dan bij ons?
De Belgische en Nederlandse pensioenstelsels verschillen sterk van elkaar. Wij hebben een zogenaamd repartitiestelsel, de Nederlanders hebben een kapitalisatiestelsel. Hierbij hoort een woordje uitleg.
De pensioenen in België
Ons pensioensysteem staat ook onder druk. Het zou voorbijgestreefd zijn, erger nog, het zou niet meer voor de jongeren weggelegd zijn. Zo wordt het erin gepompt met radio- en TV-commercials vanuit banken en verzekeringen, zeg maar de kapitaalssector. Er zijn ook wel een stel “onafhankelijke” profs of denktanks die media en politici dezelfde negatieve analyse aanreiken. Die is echter onjuist en werkt zelfs als een soort vergiftiging van de publieke opinie.
Eigenlijk betalen werkgevers en werknemers een bijdrage die naar de pensioenen van nu gaat. Wij betalen dus voor de generatie die ons voorafgaat, de gepensioneerden van nu. Via die bijdrage verzekeren wij natuurlijk ook ons eigen pensioen. Maar het is de generatie van onze kinderen die ons pensioen zal betalen. De uitdaging voor de toekomst is wel dat, gezien de mensen gemiddeld langer leven, er voldoende mensen aan het werk moeten zijn. Onze minimumpensioenen moeten wel verhogen en de pensioenen moeten ook beter worden aangepast aan de welvaartsstijging. Maar met voldoende politieke en sociale wil is dit best mogelijk. Kort: ons pensioensysteem is een combinatie van verzekering en solidariteit. Het is best goed dat in een aantal sectoren en bedrijven er nog een groepsverzekering of aanvullend pensioenstelsel is. Dat helpt omdat gepensioneerden van nu meer behoeften hebben dan vroeger. Maar het wettelijk pensioen, de zogenaamde eerste pijler blijft voor ons het belangrijkst.
De pensioenen in Nederland
De pensioenen bestaan in Nederland uit de AOW, de Algemene Ouderdomswet en uit pensioenfondsen. De AOW is echt een minimumsokkel. Daarvan werd onlangs beslist dat de pensioenleeftijd stilaan van 65 naar 67 opschuift.
Maar het belangrijkste deel van het Nederlandse pensioen komt van pensioenfondsen van bedrijven en bedrijfstakken. Per werknemer wordt een bijdrage betaald aan dat fonds en dat belegt die gelden. Zolang het goed gaat op de beurs, loopt dit goed, maar het is inmiddels al de derde keer in tien jaar dat er een min of meer grote crisis is, met de gekende gevolgen. Een deel van de fondsen en dus van de pensioenen verdwijnt dan als sneeuw voor de zon.
Als gevolg van de moeilijkheden zullen 150 000 tot 170 000 gepensioneerden volgend jaar tot 14 % minder pensioen krijgen. De verhouding tussen de financiële reserves en de verplichtingen is bij een aantal fondsen onder het wettelijk bepaalde niveau gedaald. Minister van Sociale Zaken Jan Hein Donner verplicht de fondsen hun reserves binnen de vijf jaar op peil te brengen, tot 125 %. Maar zeker 14 fondsen lopen zelfs gevaar failliet te gaan en dan is al het gespaarde pensioengeld weg. Nederland heeft ongeveer 600 van dergelijke fondsen, enkele ervan behoren tot de grootste van de wereld. Bij de helft van de fondsen is de dekkingsgraad onder de 105 % gedaald, 340 fondsen moesten een herstelplan indienen.
Belgisch systeem “verzekering en solidariteit” biedt nog steeds de beste waarborgen
Mensen zoals professor Marc De Vos van de denktank Itinera en kapitaalsgoeroe Geert Noels hebben al flink hun best gedaan om ons systeem af te schrijven ten voordele van het systeem van pensioenfondsen zoals in Nederland. Dat willen wij niet. Pensioenen zijn te belangrijk om ze afhankelijk te maken van de wetten van het casinokapitalisme.
Zoals hoger gezegd zijn de pensioenfondsen in België eerder aanvullend, de omgekeerde redenering van Nederland. Niet iedereen kan ervan genieten. Ze staan bovendien onder strenge regels en zijn heel sterk gecontroleerd, de dekking van de Belgische pensioenfondsen bedraagt 116 %. Wanneer een bedrijf met een pensioenfonds failliet gaat, worden de pensioenen toch uitbetaald. De eerste pensioenpijler, het wettelijke pensioen blijft onze eerste keuze.
Tijdens en onmiddellijk na de bankencrisis leek het mij toen al ondenkbaar dat de Nederlandse pensioenen niet zouden lijden onder de financiële crisis. Het zou helemaal zo’n vaart niet lopen, zei men in Nederland toen. Toch zijn er zware problemen nu. Dat is de derde keer in tien jaar tijd. Maar hoe zit dat dan bij ons?
De Belgische en Nederlandse pensioenstelsels verschillen sterk van elkaar. Wij hebben een zogenaamd repartitiestelsel, de Nederlanders hebben een kapitalisatiestelsel. Hierbij hoort een woordje uitleg.
De pensioenen in België
Ons pensioensysteem staat ook onder druk. Het zou voorbijgestreefd zijn, erger nog, het zou niet meer voor de jongeren weggelegd zijn. Zo wordt het erin gepompt met radio- en TV-commercials vanuit banken en verzekeringen, zeg maar de kapitaalssector. Er zijn ook wel een stel “onafhankelijke” profs of denktanks die media en politici dezelfde negatieve analyse aanreiken. Die is echter onjuist en werkt zelfs als een soort vergiftiging van de publieke opinie.
Eigenlijk betalen werkgevers en werknemers een bijdrage die naar de pensioenen van nu gaat. Wij betalen dus voor de generatie die ons voorafgaat, de gepensioneerden van nu. Via die bijdrage verzekeren wij natuurlijk ook ons eigen pensioen. Maar het is de generatie van onze kinderen die ons pensioen zal betalen. De uitdaging voor de toekomst is wel dat, gezien de mensen gemiddeld langer leven, er voldoende mensen aan het werk moeten zijn. Onze minimumpensioenen moeten wel verhogen en de pensioenen moeten ook beter worden aangepast aan de welvaartsstijging. Maar met voldoende politieke en sociale wil is dit best mogelijk. Kort: ons pensioensysteem is een combinatie van verzekering en solidariteit. Het is best goed dat in een aantal sectoren en bedrijven er nog een groepsverzekering of aanvullend pensioenstelsel is. Dat helpt omdat gepensioneerden van nu meer behoeften hebben dan vroeger. Maar het wettelijk pensioen, de zogenaamde eerste pijler blijft voor ons het belangrijkst.
De pensioenen in Nederland
De pensioenen bestaan in Nederland uit de AOW, de Algemene Ouderdomswet en uit pensioenfondsen. De AOW is echt een minimumsokkel. Daarvan werd onlangs beslist dat de pensioenleeftijd stilaan van 65 naar 67 opschuift.
Maar het belangrijkste deel van het Nederlandse pensioen komt van pensioenfondsen van bedrijven en bedrijfstakken. Per werknemer wordt een bijdrage betaald aan dat fonds en dat belegt die gelden. Zolang het goed gaat op de beurs, loopt dit goed, maar het is inmiddels al de derde keer in tien jaar dat er een min of meer grote crisis is, met de gekende gevolgen. Een deel van de fondsen en dus van de pensioenen verdwijnt dan als sneeuw voor de zon.
Als gevolg van de moeilijkheden zullen 150 000 tot 170 000 gepensioneerden volgend jaar tot 14 % minder pensioen krijgen. De verhouding tussen de financiële reserves en de verplichtingen is bij een aantal fondsen onder het wettelijk bepaalde niveau gedaald. Minister van Sociale Zaken Jan Hein Donner verplicht de fondsen hun reserves binnen de vijf jaar op peil te brengen, tot 125 %. Maar zeker 14 fondsen lopen zelfs gevaar failliet te gaan en dan is al het gespaarde pensioengeld weg. Nederland heeft ongeveer 600 van dergelijke fondsen, enkele ervan behoren tot de grootste van de wereld. Bij de helft van de fondsen is de dekkingsgraad onder de 105 % gedaald, 340 fondsen moesten een herstelplan indienen.
Belgisch systeem “verzekering en solidariteit” biedt nog steeds de beste waarborgen
Mensen zoals professor Marc De Vos van de denktank Itinera en kapitaalsgoeroe Geert Noels hebben al flink hun best gedaan om ons systeem af te schrijven ten voordele van het systeem van pensioenfondsen zoals in Nederland. Dat willen wij niet. Pensioenen zijn te belangrijk om ze afhankelijk te maken van de wetten van het casinokapitalisme.
Zoals hoger gezegd zijn de pensioenfondsen in België eerder aanvullend, de omgekeerde redenering van Nederland. Niet iedereen kan ervan genieten. Ze staan bovendien onder strenge regels en zijn heel sterk gecontroleerd, de dekking van de Belgische pensioenfondsen bedraagt 116 %. Wanneer een bedrijf met een pensioenfonds failliet gaat, worden de pensioenen toch uitbetaald. De eerste pensioenpijler, het wettelijke pensioen blijft onze eerste keuze.
donderdag 19 augustus 2010
Het gaat beter met de ondernemingen (Zomerblog 23)
Het gaat goed met de ondernemingen, wereldwijd. De resultaten zijn duidelijk, de winsten verbeteren, 2 op 3 maken meer winst dan in 2008. Zelfs Opel Antwerpen maakt winst, onbegrijpelijk voor de 1350 werknemers die het einde van het bedrijf zien naderen. In sommige ondernemingen spreekt men zelfs van records. Eigenlijk is dat wel heel snel, rekening houdend met de klaagzangen en alarmkreten deze zomer. Wij verheugen ons dat het beter gaat met de economie, dat is voor iedereen goed. Maar zelfs de economische analisten geven aan dat dit “dank zij de besparingen is, vooral personeelsbesparingen en schuldafbouw.” Met andere woorden betekent dit dat de ondernemingen het nu beter doen omdat werknemers in 2009 hebben ingeleverd, door vormen van werkloosheid of gewoon “weggesaneerd” werden.
En zie, nauwelijks één jaar later spreekt men al van bepaalde ondernemingen die op een cashberg zitten. Het probleem is dat de ondernemingen niet investeren, teveel cash blijven opslaan en dus te weinig mensen aan het werk zetten. De normale economische kringloop loopt vast in de ondernemingen, omdat ze hun natuurlijke rol niet spelen. Want wanneer ze wel hun rol zouden spelen, investeren en werk geven, zouden gezinnen hun verlies kunnen inhalen en zouden overheden hun tekorten en schuldenlast, onder meer veroorzaakt door de banken- en economische crisis, kunnen afbouwen. De bedrijven zijn blijkbaar onzeker over de economische groei, ze vrezen dat die zal stokken en dat er deflatie komt, dat de prijzen dus zullen dalen. In zo’n periode zou iedereen wachten om te kopen op nog lagere prijzen. Dat betekent minder consumptie en dus opnieuw een economische vertraging. En dat zet de ondernemingen niet aan om nu te investeren. Dus groei en twijfel bij ons alhoewel ook de wereldeconomie opnieuw groeit op basis van de cijfers van landen als Brazilië, China, India, Indonesië en Turkije.
Voor België komen we nu uit op een groei van 2,2% in het tweede kwartaal van dit jaar, vergeleken met dezelfde periode vorig jaar en + 0,7 % vergeleken met het eerste kwartaal van 2010. Daarmee doen we het beter dan de meeste andere euro landen, behalve Duitsland dat een groei neerzet van 2,2% tegenover het eerste kwartaal en + 3,7% op jaarbasis. Wij trekken ons op aan die Duitse groei omdat de Duitse industrie veel Belgische halffabricaten invoert. Duitsland levert de beste prestatie sedert de hereniging van Duitsland. Maar vergeet niet wat we in vroeger afleveringen van deze zomerblog reeds stelden. Dit gebeurt ten koste van een massa Duitse werknemers en hun gezinnen. De centrales van de DGB, de Duitse vakbond hebben dan ook terecht gesteld, dat het tijd wordt dat de werknemers hun offers terugbetaald krijgen door hun deel van de groei op te eisen.
In eigen land is dit toch een beetje goed nieuws. Een hogere groei gekoppeld met lage intrestvoeten, zodat voor de herfinanciering van de overheidsschuld niet te veel moet betaald worden. Het is een opsteker voor de huidige en de te vormen regering en voor ons allemaal. Als de bedrijven nu ook nog eens gaan investeren in plaats van oppotten en ook investeren in werkgelegenheid, dan zouden vele werknemers opnieuw wat licht in de tunnel kunnen zien.
En zie, nauwelijks één jaar later spreekt men al van bepaalde ondernemingen die op een cashberg zitten. Het probleem is dat de ondernemingen niet investeren, teveel cash blijven opslaan en dus te weinig mensen aan het werk zetten. De normale economische kringloop loopt vast in de ondernemingen, omdat ze hun natuurlijke rol niet spelen. Want wanneer ze wel hun rol zouden spelen, investeren en werk geven, zouden gezinnen hun verlies kunnen inhalen en zouden overheden hun tekorten en schuldenlast, onder meer veroorzaakt door de banken- en economische crisis, kunnen afbouwen. De bedrijven zijn blijkbaar onzeker over de economische groei, ze vrezen dat die zal stokken en dat er deflatie komt, dat de prijzen dus zullen dalen. In zo’n periode zou iedereen wachten om te kopen op nog lagere prijzen. Dat betekent minder consumptie en dus opnieuw een economische vertraging. En dat zet de ondernemingen niet aan om nu te investeren. Dus groei en twijfel bij ons alhoewel ook de wereldeconomie opnieuw groeit op basis van de cijfers van landen als Brazilië, China, India, Indonesië en Turkije.
Voor België komen we nu uit op een groei van 2,2% in het tweede kwartaal van dit jaar, vergeleken met dezelfde periode vorig jaar en + 0,7 % vergeleken met het eerste kwartaal van 2010. Daarmee doen we het beter dan de meeste andere euro landen, behalve Duitsland dat een groei neerzet van 2,2% tegenover het eerste kwartaal en + 3,7% op jaarbasis. Wij trekken ons op aan die Duitse groei omdat de Duitse industrie veel Belgische halffabricaten invoert. Duitsland levert de beste prestatie sedert de hereniging van Duitsland. Maar vergeet niet wat we in vroeger afleveringen van deze zomerblog reeds stelden. Dit gebeurt ten koste van een massa Duitse werknemers en hun gezinnen. De centrales van de DGB, de Duitse vakbond hebben dan ook terecht gesteld, dat het tijd wordt dat de werknemers hun offers terugbetaald krijgen door hun deel van de groei op te eisen.
In eigen land is dit toch een beetje goed nieuws. Een hogere groei gekoppeld met lage intrestvoeten, zodat voor de herfinanciering van de overheidsschuld niet te veel moet betaald worden. Het is een opsteker voor de huidige en de te vormen regering en voor ons allemaal. Als de bedrijven nu ook nog eens gaan investeren in plaats van oppotten en ook investeren in werkgelegenheid, dan zouden vele werknemers opnieuw wat licht in de tunnel kunnen zien.
dinsdag 17 augustus 2010
De preformatie permanent opgevolgd (4) (Zomerblog 22)
Wie betaalt?
Heel zeker zijn we nog niet over hoe de diverse domeinen van de sociale zekerheid worden behandeld in de preformatie. Er zou een principeakkoord zijn over kinderbijslagen, gezondheidszorgen, arbeidsmarktbeleid en werkloosheid. Het zou over hanteerbare voorstellen en modellen gaan. Voorzichtigheid blijft geboden, want “zolang er geen akkoord is over alles is er over niets een akkoord.” Dat geldt voor sociale onderhandelingen, dat geldt evenzeer voor politieke onderhandelingen. Dus is het veel te vroeg om te oordelen.
Maar nu loopt het opnieuw moeilijk tussen de onderhandelaars. Het gaat over de centen. De huidige financieringswet dateert van 1989 en was bij de aanvang ook een besparingswet. Niet alle middelen gingen over van federaal naar regionaal. Ook toen was er, niet helemaal vergelijkbaar met nu een budgettaire operatie nodig en Dehaene heeft regionalisering en besparing handig gecombineerd. Deze financieringswet corrigeerde ook geleidelijk aan de financieringsstromen. Die wet heeft haar werk gedaan, het is te gemakkelijk ze nu te bekritiseren, maar nu is ze niet meer aangepast. Gewesten en Gemeenschappen worden te automatisch bediend van middelen, wat ook de algemene financiële toestand van het land is. Ze moeten over het gebruik van die middelen verantwoording afleggen ten aanzien van hun eigen parlementen, maar niet ten aanzien van de federale staat.
De wijziging van de financieringswet veroorzaakt veel commotie nu. Het wordt teveel gezien als Vlamingen tegen Walen. Want iedereen die het ernstig meent met de interpersoonlijke solidariteit, zeg maar de federale sociale zekerheid, die moet het ook hebben over de financieringswet. Verantwoordelijkheid en solidariteit moeten goed naast elkaar afgewogen worden. Als de huidige 35 miljard die vanuit het federale niveau naar gewesten en gemeenschappen gaan, nu nog eens verhoogd worden met 15 tot 18 miljard (al naargelang de bron,) dan kan dit niet zonder nieuwe regels. Dit is een massa geld, hoe wordt overigens ook gecombineerd met de 25 miljard besparingen?
Wij begrijpen dat alles niet tegelijk kan en dat onderhandelingen stap voor stap moeten verlopen. Dit geldt zeker voor deze ingewikkelde materie. Maar stel u voor dat Wallonië vindt dat Vlaanderen niet goed omspringt met één van de overgehevelde bevoegdheden van de Sociale Zekerheid, dat is niet denkbeeldig want de ouderenzorg zal zwaarder doorwegen in Vlaanderen. Of Vlaanderen meent dat Wallonië het niet goed doet bijvoorbeeld met de activering van werklozen, een klassiek, meestal niet terecht verwijt. Dan zal het niet lang duren of de financiering van de sociale zekerheid wordt uiteengereten. Bovendien toonden onderzoekers aan dat het overgrote deel van de vergrijzing rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste komt van het federale budget. Dat is niet veranderd met de huidige onderhandelingen.
Waalse en Vlaamse deskundigen werkten samen modellen uit
Dus het is onnodig en contraproductief er een partijtje Walen of Vlamingen “bashing” van te maken. Het valt immers op dat zowel Vlaamse als Franstalige specialisten het probleem van de financieringswet erkennen en er modellen hebben voor uitgewerkt. Zo is er Eric Kirsch, huidige kabinetschef van Yves Leterme, die al een tijd geleden een voorstel heeft uitgewerkt. Er is ook de groep Re-Bel: Rethinking Belgium (België opnieuw bedenken), een initiatief van professor Van Parijs, econoom-filosoof van de UCL (Université Catholique de Louvain) en professor De Grauwe van de KULeuven. Zij brachten groepen onderzoekers samen, zoals Vives: het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving van de KULeuven (dat helemaal niet onafhankelijk is en zich veel te veel voor de werkgeverskar laat spannen), professor Robert Deschamps van de Facultés Universitaires Notre-Dame de Namur en de groep van professor André Decoster van de KUleuven en de hogergenoemde prof. Van Parijs van de UCL samen. Zonder het voor één van die modellen op te nemen, valt vooral op dat zij telkens uitgaan van een combinatie van solidariteit en responsabilisering. Ook de politici zullen dit debat moeten aangaan. Gelukkig hebben, zoals blijkt, Vlaamse en Waalse specialisten er al samen over nagedacht
Heel zeker zijn we nog niet over hoe de diverse domeinen van de sociale zekerheid worden behandeld in de preformatie. Er zou een principeakkoord zijn over kinderbijslagen, gezondheidszorgen, arbeidsmarktbeleid en werkloosheid. Het zou over hanteerbare voorstellen en modellen gaan. Voorzichtigheid blijft geboden, want “zolang er geen akkoord is over alles is er over niets een akkoord.” Dat geldt voor sociale onderhandelingen, dat geldt evenzeer voor politieke onderhandelingen. Dus is het veel te vroeg om te oordelen.
Maar nu loopt het opnieuw moeilijk tussen de onderhandelaars. Het gaat over de centen. De huidige financieringswet dateert van 1989 en was bij de aanvang ook een besparingswet. Niet alle middelen gingen over van federaal naar regionaal. Ook toen was er, niet helemaal vergelijkbaar met nu een budgettaire operatie nodig en Dehaene heeft regionalisering en besparing handig gecombineerd. Deze financieringswet corrigeerde ook geleidelijk aan de financieringsstromen. Die wet heeft haar werk gedaan, het is te gemakkelijk ze nu te bekritiseren, maar nu is ze niet meer aangepast. Gewesten en Gemeenschappen worden te automatisch bediend van middelen, wat ook de algemene financiële toestand van het land is. Ze moeten over het gebruik van die middelen verantwoording afleggen ten aanzien van hun eigen parlementen, maar niet ten aanzien van de federale staat.
De wijziging van de financieringswet veroorzaakt veel commotie nu. Het wordt teveel gezien als Vlamingen tegen Walen. Want iedereen die het ernstig meent met de interpersoonlijke solidariteit, zeg maar de federale sociale zekerheid, die moet het ook hebben over de financieringswet. Verantwoordelijkheid en solidariteit moeten goed naast elkaar afgewogen worden. Als de huidige 35 miljard die vanuit het federale niveau naar gewesten en gemeenschappen gaan, nu nog eens verhoogd worden met 15 tot 18 miljard (al naargelang de bron,) dan kan dit niet zonder nieuwe regels. Dit is een massa geld, hoe wordt overigens ook gecombineerd met de 25 miljard besparingen?
Wij begrijpen dat alles niet tegelijk kan en dat onderhandelingen stap voor stap moeten verlopen. Dit geldt zeker voor deze ingewikkelde materie. Maar stel u voor dat Wallonië vindt dat Vlaanderen niet goed omspringt met één van de overgehevelde bevoegdheden van de Sociale Zekerheid, dat is niet denkbeeldig want de ouderenzorg zal zwaarder doorwegen in Vlaanderen. Of Vlaanderen meent dat Wallonië het niet goed doet bijvoorbeeld met de activering van werklozen, een klassiek, meestal niet terecht verwijt. Dan zal het niet lang duren of de financiering van de sociale zekerheid wordt uiteengereten. Bovendien toonden onderzoekers aan dat het overgrote deel van de vergrijzing rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste komt van het federale budget. Dat is niet veranderd met de huidige onderhandelingen.
Waalse en Vlaamse deskundigen werkten samen modellen uit
Dus het is onnodig en contraproductief er een partijtje Walen of Vlamingen “bashing” van te maken. Het valt immers op dat zowel Vlaamse als Franstalige specialisten het probleem van de financieringswet erkennen en er modellen hebben voor uitgewerkt. Zo is er Eric Kirsch, huidige kabinetschef van Yves Leterme, die al een tijd geleden een voorstel heeft uitgewerkt. Er is ook de groep Re-Bel: Rethinking Belgium (België opnieuw bedenken), een initiatief van professor Van Parijs, econoom-filosoof van de UCL (Université Catholique de Louvain) en professor De Grauwe van de KULeuven. Zij brachten groepen onderzoekers samen, zoals Vives: het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving van de KULeuven (dat helemaal niet onafhankelijk is en zich veel te veel voor de werkgeverskar laat spannen), professor Robert Deschamps van de Facultés Universitaires Notre-Dame de Namur en de groep van professor André Decoster van de KUleuven en de hogergenoemde prof. Van Parijs van de UCL samen. Zonder het voor één van die modellen op te nemen, valt vooral op dat zij telkens uitgaan van een combinatie van solidariteit en responsabilisering. Ook de politici zullen dit debat moeten aangaan. Gelukkig hebben, zoals blijkt, Vlaamse en Waalse specialisten er al samen over nagedacht
maandag 16 augustus 2010
De preformatie permanent opgevolgd (3) (Zomerblog 21)
Naar een ultraliberaal of antisociaal Vlaanderen?
BHV, de financiering van Brussel en de personenbelasting zouden tot vannacht de knelpunten geweest zijn bij de regeringspreformatie. De meer politieke onderdelen van het overleg interesseren ons uitermate, maar als "schoenmaker blijven wij beter bij onze leest", dat zijn de sociale aangelegenheden.
Vlaanderen heeft Vlaams gestemd, het heeft de politici duidelijk gemaakt dat ze nu eindelijk eens een oplossing moeten vinden voor BHV en de staat goed moeten hervormen. Maar dat de Vlamingen tegelijk voor een ultraliberaal of antisociaal Vlaanderen kozen, geloof ik niet. Dat zij willen dat dit compromisloos gebeurt, geloof ik evenmin.
Ook in het overlegde sociaal model van ons land heeft Vlaanderen en hebben ook Vlamingen een vooraanstaande rol gespeeld en dat is nog zo. Dat de meerderheid van de Vlamingen onze samenleving wil zien op zijn Unizo’s of zijn Voka’s, geloof ik dus niet. Dan zouden er niet zoveel mensen zijn die zich sociaal engageren in allerlei verenigingen, dan zouden er geen 1,7 miljoen mensen lid zijn van het ACV of er zich vrijwillig en onbezoldigd engageren voor hun collega’s. Tel daarbij nog eens de andere vakbonden en dan is meteen duidelijk dat wij even na de Scandinavische landen de hoogste syndicalisatiegraad ter wereld hebben. Die aantallen zijn alleen maar gestegen de laatste tien jaar.
Dit is erg belangrijk, sociale vrede en de macht van het getal zijn de argumenten voor werkgevers en politici om werknemers ernstig te nemen, om met ons in overleg te treden. Niet iedereen ziet dit graag. Niet iedereen ziet ons sociaal model graag. Niet dat dit perfect is, niet dat het niet regelmatig moet bijgesteld worden. Maar als het de bedoeling is met de regionalisering van bepaalde sociale domeinen ons sociaal weefsel te ontrafelen, dan zullen wij dit duidelijk maken, in de eerste plaats aan onze leden en aan het ganse publiek en zullen een massa Vlamingen ons daarin steunen. Het ACV volgt de regeringsonderhandelingen nauwgezet op en is echt niet van plan bij te pakken te gaan zitten. We hebben de liberalen ook leren leven en werken met vakbonden en met het sociaal overleg.
Kinderbijslagen
Gezondheidzorg, kinderbijslagen en arbeidsmarktbeleid zijn dus geen neutrale materies, dat hebben wij in onze vorige blogs al duidelijk aangegeven. Laat ons de kinderbijslag nog even terugnemen. Het ACV en het ACW hebben de familiale politiek steeds hoog in het vaandel gevoerd. Dat doen wij nog en zullen wij blijven doen. Mijnheer Pauly van de Gezinsbond hoefde echt niet zo kritisch te zijn voor ons standpunt, want in onze blog stelden wij letterlijk dat er veel te zeggen is voor het recht van het kind als uitgangspunt en dat kinderbijslagen en een kindvriendelijk beleid dus niet afhankelijk hoeven te zijn van het statuut van de ouders. Het stelsel kan dus herdacht worden. Maar wij komen ook op voor de kinderen van Wallonië en Brussel en weten dat een regeling voor Brussel moeilijk is. Een apart kinderbijslagsysteem voor Brussel of de keuze laten aan elke Brusselse familie voor een Vlaamse of een Waalse kinderbijslag? Beweren dat dit het systeem niet ingewikkelder maakt, is toch een beetje raar, niet? Oplossingen zoeken veronderstelt in de eerste plaats problemen willen zien.
En wie A zegt, moet B zeggen. Ik hoor de Gezinsbond niets zeggen over de financiering. Wanneer delen van de sociale zekerheid zoals de kinderbijslagen losgetrokken worden van de sociale zekerheid, dan moeten daar middelen voor gezocht worden, want dan is het niet meer logisch de factor arbeid er verder mee te belasten. Dus kiezen is altijd een beetje verliezen. Men moet weten wat men wil en er dan ook de consequenties bijnemen. Onze aanwijzingen t.a.v. de Gezinsbond zijn vriendelijk bedoeld en enkel een uitnodiging voor verder overleg, zoals wij altijd al deden.
Arbeidsmarktbeleid
Het arbeidsmarktbeleid en vooral de werkloosheidsuitkering uit elkaar trekken,bijvoorbeeld in een beperkte federale uitkering en een toeslag bepaald door de regio’s in functie van gezinstoestand en duur van de werkloosheidsuitkering… Kom zeg, dit is er een potje van maken. Nogmaals, er is zeker wat mogelijk om regio’s verantwoordelijkheid te geven qua doelgroepenbeleid en RSZ-kortingen. Maar fantasieën die het systeem onderuit halen, duur en ondoorzichtig zijn en waarvan de mensen niet beter worden, gaan wij niet pikken.
In de gezondheidszorg lijkt er heel wat te bewegen, ik hoop dat men daar rekening gehouden heeft met wat de specialisten van de CM daarover zeggen.
Wie betaalt?
Wij maken ons ook nogal wat zorgen over het budget. Dat wordt een hachelijk punt voor een volgende regering en voor al wie sociaal en economisch bezig is. Er wordt gejongleerd met grote enveloppes geld voor gewesten en gemeenschappen. Of de herfinanciering van Brussel dan al meegerekend is, is helemaal niet duidelijk. Wij mogen niet vergeten dat er een tekort van 22 à 25 miljard moet opgelost worden. In onze vroegere afleveringen van de zomerblog hebben wij gepleit voor een heel rechtvaardige benadering en niet voor gemakkelijkheidsoplossingen zoals indexsprongen enz. En onderzoekers hebben ons aangetoond dat het vooral het federale niveau is dat de last van de vergrijzing zal moeten dragen. Wat ons betreft is bij een staatshervorming dus ook nood aan een nieuwe realistische financieringswet. Dit is wellicht nog wat te vroeg in het proces van de regeringsvorming, maar wel essentieel.
Duidelijk is dat deze regeringspreformatie en bijhorende staatshervorming sociaal niet neutraal zijn. Het ACV zal ook nu zijn rol opnemen.
BHV, de financiering van Brussel en de personenbelasting zouden tot vannacht de knelpunten geweest zijn bij de regeringspreformatie. De meer politieke onderdelen van het overleg interesseren ons uitermate, maar als "schoenmaker blijven wij beter bij onze leest", dat zijn de sociale aangelegenheden.
Vlaanderen heeft Vlaams gestemd, het heeft de politici duidelijk gemaakt dat ze nu eindelijk eens een oplossing moeten vinden voor BHV en de staat goed moeten hervormen. Maar dat de Vlamingen tegelijk voor een ultraliberaal of antisociaal Vlaanderen kozen, geloof ik niet. Dat zij willen dat dit compromisloos gebeurt, geloof ik evenmin.
Ook in het overlegde sociaal model van ons land heeft Vlaanderen en hebben ook Vlamingen een vooraanstaande rol gespeeld en dat is nog zo. Dat de meerderheid van de Vlamingen onze samenleving wil zien op zijn Unizo’s of zijn Voka’s, geloof ik dus niet. Dan zouden er niet zoveel mensen zijn die zich sociaal engageren in allerlei verenigingen, dan zouden er geen 1,7 miljoen mensen lid zijn van het ACV of er zich vrijwillig en onbezoldigd engageren voor hun collega’s. Tel daarbij nog eens de andere vakbonden en dan is meteen duidelijk dat wij even na de Scandinavische landen de hoogste syndicalisatiegraad ter wereld hebben. Die aantallen zijn alleen maar gestegen de laatste tien jaar.
Dit is erg belangrijk, sociale vrede en de macht van het getal zijn de argumenten voor werkgevers en politici om werknemers ernstig te nemen, om met ons in overleg te treden. Niet iedereen ziet dit graag. Niet iedereen ziet ons sociaal model graag. Niet dat dit perfect is, niet dat het niet regelmatig moet bijgesteld worden. Maar als het de bedoeling is met de regionalisering van bepaalde sociale domeinen ons sociaal weefsel te ontrafelen, dan zullen wij dit duidelijk maken, in de eerste plaats aan onze leden en aan het ganse publiek en zullen een massa Vlamingen ons daarin steunen. Het ACV volgt de regeringsonderhandelingen nauwgezet op en is echt niet van plan bij te pakken te gaan zitten. We hebben de liberalen ook leren leven en werken met vakbonden en met het sociaal overleg.
Kinderbijslagen
Gezondheidzorg, kinderbijslagen en arbeidsmarktbeleid zijn dus geen neutrale materies, dat hebben wij in onze vorige blogs al duidelijk aangegeven. Laat ons de kinderbijslag nog even terugnemen. Het ACV en het ACW hebben de familiale politiek steeds hoog in het vaandel gevoerd. Dat doen wij nog en zullen wij blijven doen. Mijnheer Pauly van de Gezinsbond hoefde echt niet zo kritisch te zijn voor ons standpunt, want in onze blog stelden wij letterlijk dat er veel te zeggen is voor het recht van het kind als uitgangspunt en dat kinderbijslagen en een kindvriendelijk beleid dus niet afhankelijk hoeven te zijn van het statuut van de ouders. Het stelsel kan dus herdacht worden. Maar wij komen ook op voor de kinderen van Wallonië en Brussel en weten dat een regeling voor Brussel moeilijk is. Een apart kinderbijslagsysteem voor Brussel of de keuze laten aan elke Brusselse familie voor een Vlaamse of een Waalse kinderbijslag? Beweren dat dit het systeem niet ingewikkelder maakt, is toch een beetje raar, niet? Oplossingen zoeken veronderstelt in de eerste plaats problemen willen zien.
En wie A zegt, moet B zeggen. Ik hoor de Gezinsbond niets zeggen over de financiering. Wanneer delen van de sociale zekerheid zoals de kinderbijslagen losgetrokken worden van de sociale zekerheid, dan moeten daar middelen voor gezocht worden, want dan is het niet meer logisch de factor arbeid er verder mee te belasten. Dus kiezen is altijd een beetje verliezen. Men moet weten wat men wil en er dan ook de consequenties bijnemen. Onze aanwijzingen t.a.v. de Gezinsbond zijn vriendelijk bedoeld en enkel een uitnodiging voor verder overleg, zoals wij altijd al deden.
Arbeidsmarktbeleid
Het arbeidsmarktbeleid en vooral de werkloosheidsuitkering uit elkaar trekken,bijvoorbeeld in een beperkte federale uitkering en een toeslag bepaald door de regio’s in functie van gezinstoestand en duur van de werkloosheidsuitkering… Kom zeg, dit is er een potje van maken. Nogmaals, er is zeker wat mogelijk om regio’s verantwoordelijkheid te geven qua doelgroepenbeleid en RSZ-kortingen. Maar fantasieën die het systeem onderuit halen, duur en ondoorzichtig zijn en waarvan de mensen niet beter worden, gaan wij niet pikken.
In de gezondheidszorg lijkt er heel wat te bewegen, ik hoop dat men daar rekening gehouden heeft met wat de specialisten van de CM daarover zeggen.
Wie betaalt?
Wij maken ons ook nogal wat zorgen over het budget. Dat wordt een hachelijk punt voor een volgende regering en voor al wie sociaal en economisch bezig is. Er wordt gejongleerd met grote enveloppes geld voor gewesten en gemeenschappen. Of de herfinanciering van Brussel dan al meegerekend is, is helemaal niet duidelijk. Wij mogen niet vergeten dat er een tekort van 22 à 25 miljard moet opgelost worden. In onze vroegere afleveringen van de zomerblog hebben wij gepleit voor een heel rechtvaardige benadering en niet voor gemakkelijkheidsoplossingen zoals indexsprongen enz. En onderzoekers hebben ons aangetoond dat het vooral het federale niveau is dat de last van de vergrijzing zal moeten dragen. Wat ons betreft is bij een staatshervorming dus ook nood aan een nieuwe realistische financieringswet. Dit is wellicht nog wat te vroeg in het proces van de regeringsvorming, maar wel essentieel.
Duidelijk is dat deze regeringspreformatie en bijhorende staatshervorming sociaal niet neutraal zijn. Het ACV zal ook nu zijn rol opnemen.
zaterdag 14 augustus 2010
Betalen de bedrijven teveel belastingen?(2) (Zomerblog 20)
De effecten van de notionele intrestaftrek
Voor een belangrijk deel – maar niet uitsluitend – werd de aderlating voor de Belgische schatkist bewerkstelligd door de notionele intrestaftrek. Wij houden daarbij rekening met het feit dat de coördinatiecentra, de vroegere methode van belastingsvermindering voor bedrijven, werden afgeschaft en ook andere landen hun technieken hebben. Maar het ACV heeft recent nog wat rekenwerk gedaan op de jaarrekeningen voor boekjaar 2008, om het effect op bedrijven enerzijds en de staatskas anderzijds na te gaan. In het bijzonder voor de 120 grootste bedrijven. 35 daarvan maakten gebruik van de notionele intrestaftrek.
De resultaten zijn ontluisterend. Gezamenlijk werd 5,8 miljard euro notionele intrest van de belastingen afgetrokken. Met een tarief in de vennootschapsbelasting van 33,99 % betekent dat opnieuw 1,9 miljard euro aan minderontvangsten voor de overheid. De grootste gebruiker is ArcelorMittal België, in zijn eentje goed voor 1,3 miljard euro aftrek. Zeven bedrijven trekken meer intrest af dan dat ze boekhoudkundige winst hebben, waardoor geen belastingen worden betaald. Er is zelfs één bedrijf dat meer dan vijf keer zoveel notionele intrest aftrekt dan dat het boekhoudkundige winst heeft. Teveel aftrekken is trouwens ook geen probleem, dat kan de volgende jaren verder afgetrokken worden. Bijgevolg : jarenlang geen belastingen.
Als we in de korf van 35 grote bedrijven die de notionele intrestaftrek aanwendden voor het boekjaar 2008 , alleen deze nemen die winst maakten, dan blijkt dat ze op die winst gemiddeld maar 8.5 % vennootschapsbelasting betaalden.
Keuzes maken
Wat er ook niet wordt bij verteld is dat al die douceurtjes voor de factor kapitaal, de inspanningen te niet doen om de arbeidskost te verlagen. Zelfs het Internationaal Muntfonds heeft daar België al voor gewaarschuwd. Want arbeidskostverlagingen hebben de bedoeling arbeid goedkoper te maken in verhouding tot kapitaal, om zo de werkgelegenheid te bevorderen. Inzake arbeidskost zijn toch wel serieuze inspanningen gebeurd, zowel door de werknemers (loonmatiging), als door de RSZ (minder patronale bijdragen) als door de fiscus (niet-doorstorting bedrijfsvoorheffing). Maar die inspanningen werden deels ongedaan gemaakt door tegelijk de kapitaalkost zwaar te verlichten.
De werkgeversorganisaties verwijten de politici en de vakbonden graag dat ze geen keuzes willen of durven maken. En daardoor met de ene hand tegenwerken wat ze met de andere hand doen. Hier is het aan hen om keuzes te maken en niet tegelijk uit alle ruiven te eten.
Het ACV vraagt dat de misbruiken en overdrijvingen van de notionele intrestaftrek worden afgeschaft. Dit is toch een heel redelijke benadering, niet? Maar het antwoord op onze startvraag of bedrijven teveel belastingen betalen is dus: neen. Ze betalen steeds minder belastingen. Dit is onhoudbaar.
Maar er is meer. In het debat over de staatshervorming willen bepaalde politieke partijen en sommige regionale werkgeversorganisatie de vennootschapsbelasting of delen ervan regionaliseren. Waarom? Om de concurrentie tussen de gewesten te organiseren en tegen elkaar af te bieden, om nog minder te betalen. Wie zal uiteindelijk het gelag betalen? (Zie ook (1), einde belastingen bedrijven)
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
Voor een belangrijk deel – maar niet uitsluitend – werd de aderlating voor de Belgische schatkist bewerkstelligd door de notionele intrestaftrek. Wij houden daarbij rekening met het feit dat de coördinatiecentra, de vroegere methode van belastingsvermindering voor bedrijven, werden afgeschaft en ook andere landen hun technieken hebben. Maar het ACV heeft recent nog wat rekenwerk gedaan op de jaarrekeningen voor boekjaar 2008, om het effect op bedrijven enerzijds en de staatskas anderzijds na te gaan. In het bijzonder voor de 120 grootste bedrijven. 35 daarvan maakten gebruik van de notionele intrestaftrek.
De resultaten zijn ontluisterend. Gezamenlijk werd 5,8 miljard euro notionele intrest van de belastingen afgetrokken. Met een tarief in de vennootschapsbelasting van 33,99 % betekent dat opnieuw 1,9 miljard euro aan minderontvangsten voor de overheid. De grootste gebruiker is ArcelorMittal België, in zijn eentje goed voor 1,3 miljard euro aftrek. Zeven bedrijven trekken meer intrest af dan dat ze boekhoudkundige winst hebben, waardoor geen belastingen worden betaald. Er is zelfs één bedrijf dat meer dan vijf keer zoveel notionele intrest aftrekt dan dat het boekhoudkundige winst heeft. Teveel aftrekken is trouwens ook geen probleem, dat kan de volgende jaren verder afgetrokken worden. Bijgevolg : jarenlang geen belastingen.
Als we in de korf van 35 grote bedrijven die de notionele intrestaftrek aanwendden voor het boekjaar 2008 , alleen deze nemen die winst maakten, dan blijkt dat ze op die winst gemiddeld maar 8.5 % vennootschapsbelasting betaalden.
Keuzes maken
Wat er ook niet wordt bij verteld is dat al die douceurtjes voor de factor kapitaal, de inspanningen te niet doen om de arbeidskost te verlagen. Zelfs het Internationaal Muntfonds heeft daar België al voor gewaarschuwd. Want arbeidskostverlagingen hebben de bedoeling arbeid goedkoper te maken in verhouding tot kapitaal, om zo de werkgelegenheid te bevorderen. Inzake arbeidskost zijn toch wel serieuze inspanningen gebeurd, zowel door de werknemers (loonmatiging), als door de RSZ (minder patronale bijdragen) als door de fiscus (niet-doorstorting bedrijfsvoorheffing). Maar die inspanningen werden deels ongedaan gemaakt door tegelijk de kapitaalkost zwaar te verlichten.
De werkgeversorganisaties verwijten de politici en de vakbonden graag dat ze geen keuzes willen of durven maken. En daardoor met de ene hand tegenwerken wat ze met de andere hand doen. Hier is het aan hen om keuzes te maken en niet tegelijk uit alle ruiven te eten.
Het ACV vraagt dat de misbruiken en overdrijvingen van de notionele intrestaftrek worden afgeschaft. Dit is toch een heel redelijke benadering, niet? Maar het antwoord op onze startvraag of bedrijven teveel belastingen betalen is dus: neen. Ze betalen steeds minder belastingen. Dit is onhoudbaar.
Maar er is meer. In het debat over de staatshervorming willen bepaalde politieke partijen en sommige regionale werkgeversorganisatie de vennootschapsbelasting of delen ervan regionaliseren. Waarom? Om de concurrentie tussen de gewesten te organiseren en tegen elkaar af te bieden, om nog minder te betalen. Wie zal uiteindelijk het gelag betalen? (Zie ook (1), einde belastingen bedrijven)
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
woensdag 11 augustus 2010
Betalen de bedrijven teveel belastingen? (1) (Zomerblog 19)
Er moet voor 22 miljard gesaneerd worden om in 2015 opnieuw een begroting in evenwicht te hebben. 25 miljard zelfs, stelt preformateur Di Rupo. En dus hoor je de werkgevers opvallend veel klagen over de torenhoge belastingdruk. Om te bekomen dat vooral in de uitgaven wordt gehakt. En zo te vermijden dat ook inspanningen moeten gebeuren aan de inkomstenzijde, door een betere inning van de belastingen, door nieuwe belastingen of door hogere belastingen. Waag het vooral niet extra-geld te gaan zoeken bij de bedrijven, heet het. Want de bedrijven betalen zich al blauw. En ze nog meer laten betalen zou economische moord zijn.
Een massieve belastingverlaging
De bedrijven doen nu alsof de staat hen de voorbije jaren heeft uitgeperst als een citroen. Terwijl de naakte cijfers aantonen dat ze in de jaren 2010 hebben kunnen rekenen op een massieve belastingverlaging. Kijk eens naar de inkomsten uit vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 2001 tot 2008. Ze komen van Reynders zelf. De bedragen moeten worden vermenigvuldigd met miljoen euro.
Op papier bedraagt het tarief 33,99 %. Maar door allerlei kortingen en aftrekken was het reële gemiddelde tarief tegen 2001 al gezakt tot 19.9 %. En tussen 2001 en 2008 is het verder gezakt tot 13.6 %. Een kleine rekenoefening… Stel dat de belastingdruk al die jaren gelijk was gebleven. Dan zouden de bedrijven op hun winst van 93,3 miljard euro geen 12,7 miljard belasting hebben betaald, maar wel 18,6 miljard euro. Dat is dus een verschil van 5,9 miljard of al van bijna 1/4 van het totale tekort op de begroting.
De grote bedrijven kregen nog meer
Reynders was ook zo vriendelijk afzonderlijk de cijfers voor de 500 grootste bedrijven te leveren.
Die 500 grootste zijn qua belastingsdruk zelfs gezakt met 10,6 procentpunt, tot een gemiddeld tarief van amper 13.6 %. En kregen zo samen zo 2,6 miljard euro toegestopt.
Ja maar, reageren de werkgevers, andere landen doen dat ook. België moet wel volgen willen we niet weggeconcurreerd worden.
Uiteraard is het rijden en omzien, zolang Europa die fiscale dumping niet aan banden heeft gelegd. Maar de werkgevers moeten ook niet overdrijven.
KPMG (een belangrijk audit-, belastings- en adviesbureau) stelde eind vorig jaar al vast dat de tarieven in de OESO – landen die het had onderzocht niet verder daalden. De meeste landen kampen immers met budgettaire moeilijkheden ingevolge de financiële crisis. En dat zet sowieso een rem op belastingverlaging. (Wordt vervolgd door de notionele intrestaftrek.)
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
Een massieve belastingverlaging
De bedrijven doen nu alsof de staat hen de voorbije jaren heeft uitgeperst als een citroen. Terwijl de naakte cijfers aantonen dat ze in de jaren 2010 hebben kunnen rekenen op een massieve belastingverlaging. Kijk eens naar de inkomsten uit vennootschapsbelasting voor de aanslagjaren 2001 tot 2008. Ze komen van Reynders zelf. De bedragen moeten worden vermenigvuldigd met miljoen euro.
Op papier bedraagt het tarief 33,99 %. Maar door allerlei kortingen en aftrekken was het reële gemiddelde tarief tegen 2001 al gezakt tot 19.9 %. En tussen 2001 en 2008 is het verder gezakt tot 13.6 %. Een kleine rekenoefening… Stel dat de belastingdruk al die jaren gelijk was gebleven. Dan zouden de bedrijven op hun winst van 93,3 miljard euro geen 12,7 miljard belasting hebben betaald, maar wel 18,6 miljard euro. Dat is dus een verschil van 5,9 miljard of al van bijna 1/4 van het totale tekort op de begroting.
De grote bedrijven kregen nog meer
Reynders was ook zo vriendelijk afzonderlijk de cijfers voor de 500 grootste bedrijven te leveren.
Die 500 grootste zijn qua belastingsdruk zelfs gezakt met 10,6 procentpunt, tot een gemiddeld tarief van amper 13.6 %. En kregen zo samen zo 2,6 miljard euro toegestopt.
Ja maar, reageren de werkgevers, andere landen doen dat ook. België moet wel volgen willen we niet weggeconcurreerd worden.
Uiteraard is het rijden en omzien, zolang Europa die fiscale dumping niet aan banden heeft gelegd. Maar de werkgevers moeten ook niet overdrijven.
KPMG (een belangrijk audit-, belastings- en adviesbureau) stelde eind vorig jaar al vast dat de tarieven in de OESO – landen die het had onderzocht niet verder daalden. De meeste landen kampen immers met budgettaire moeilijkheden ingevolge de financiële crisis. En dat zet sowieso een rem op belastingverlaging. (Wordt vervolgd door de notionele intrestaftrek.)
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
zondag 8 augustus 2010
De regeringspreformatie permanent opgevolgd (2) (Zomerblog 18)
De kinderbijslagen en het recht van het kind
De evolutie van de besprekingen in de gezondheidszorgen interesseren ons evenzeer, maar de opvolging laten we over aan de collega’s van de CM.
Maar hoe zou het dan kunnen lopen met de kinderbijslagen. Wel, die kinderbijslagen moeten niet meer afhankelijk zijn van het statuut van hun ouders, werknemers, zelfstandigen of ambtenaren, zeggen de politici, ze vertrekken van het recht van het kind en alle kinderen hebben gelijke rechten. Het arbeidsstatuut van hun ouders heeft daar weinig of niets mee te maken. Daar is veel voor te zeggen.
De kinderbijslagen uit de sociale zekerheid?
Maar dan worden de kinderbijslagen uit de sociale zekerheid gelicht. Het wordt dan een persoonsgebonden materie en in principe toegekend aan de Gemeenschappen, omdat dit tot nu toe de logica was uit de vroegere staatshervormingen. De Vlaamse politici willen het zo houden wat betekent dat de Brusselaars zouden moeten kiezen tussen het Franstalige en het Nederlandstalige stelsel. De Franstalige politici willen dat Brussel een eigen stelsel ontwikkelt en dat er dus een regeling komt per gewest. .
In elk van deze hypothesen worden de kinderbijslagen aan de politiek gegeven, de sociale partners zullen ze niet meer beheren en de vergoedingen zullen meer afhankelijk worden van de wisselende politieke getijden. Naargelang familiale politiek meer of minder prioritair is voor de politieke partijen die aan de macht zullen zijn.
Wie betaalt?
Blijkbaar is men in de besprekingen over deze tak van de sociale zekerheid reeds ver gevorderd. Maar als vertrokken wordt van de rechten van het kind en het stelsel wordt uit de sociale zekerheid gehaald, dan moet men logisch zijn. Dan moet het gehele systeem ook niet meer betaald te worden door arbeid, in dit geval door de werkgevers. Dat ontlast arbeid voor een deel, maar dan zijn het wel de regionale overheden die zelf andere financieringsbronnen zullen moeten aanboren.
Dus het is allemaal heel wat ingewikkelder dan men het ons wil voorstellen, Maar voor ons blijft er slechts één uitgangspunt: de mensen moeten er beter van worden en alles wat men loskoppelt van de sociale zekerheid, moet niet meer op kosten van arbeid.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
De evolutie van de besprekingen in de gezondheidszorgen interesseren ons evenzeer, maar de opvolging laten we over aan de collega’s van de CM.
Maar hoe zou het dan kunnen lopen met de kinderbijslagen. Wel, die kinderbijslagen moeten niet meer afhankelijk zijn van het statuut van hun ouders, werknemers, zelfstandigen of ambtenaren, zeggen de politici, ze vertrekken van het recht van het kind en alle kinderen hebben gelijke rechten. Het arbeidsstatuut van hun ouders heeft daar weinig of niets mee te maken. Daar is veel voor te zeggen.
De kinderbijslagen uit de sociale zekerheid?
Maar dan worden de kinderbijslagen uit de sociale zekerheid gelicht. Het wordt dan een persoonsgebonden materie en in principe toegekend aan de Gemeenschappen, omdat dit tot nu toe de logica was uit de vroegere staatshervormingen. De Vlaamse politici willen het zo houden wat betekent dat de Brusselaars zouden moeten kiezen tussen het Franstalige en het Nederlandstalige stelsel. De Franstalige politici willen dat Brussel een eigen stelsel ontwikkelt en dat er dus een regeling komt per gewest. .
In elk van deze hypothesen worden de kinderbijslagen aan de politiek gegeven, de sociale partners zullen ze niet meer beheren en de vergoedingen zullen meer afhankelijk worden van de wisselende politieke getijden. Naargelang familiale politiek meer of minder prioritair is voor de politieke partijen die aan de macht zullen zijn.
Wie betaalt?
Blijkbaar is men in de besprekingen over deze tak van de sociale zekerheid reeds ver gevorderd. Maar als vertrokken wordt van de rechten van het kind en het stelsel wordt uit de sociale zekerheid gehaald, dan moet men logisch zijn. Dan moet het gehele systeem ook niet meer betaald te worden door arbeid, in dit geval door de werkgevers. Dat ontlast arbeid voor een deel, maar dan zijn het wel de regionale overheden die zelf andere financieringsbronnen zullen moeten aanboren.
Dus het is allemaal heel wat ingewikkelder dan men het ons wil voorstellen, Maar voor ons blijft er slechts één uitgangspunt: de mensen moeten er beter van worden en alles wat men loskoppelt van de sociale zekerheid, moet niet meer op kosten van arbeid.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
donderdag 5 augustus 2010
De preformatie permanent opgevolgd (1) (Zomerblog 17)
De noodzaak van discretie
Hoe discreet de preformatiegesprekken ook verlopen, zelfs uit de weinige woorden die naar buiten komen, is het verhaal van de besprekingen niet eens zo moeilijk af te leiden.
Discretie is belangrijk en noodzakelijk bij dergelijke besprekingen, anders zijn ze kansloos. Het wordt dan mogelijk een evenwichtig pakket, een regeringsprogramma te onderhandelen. In onze veelpartijencultuur is een compromis onvermijdbaar en een goed compromis is beter dan geen akkoord.
Toch risico’s dat er stukken worden gemaakt
Die discretie wordt al iets moeilijker wanneer de besproken materies het sociaal-economisch beleid betreffen. Daarover beslissen zonder raadpleging van de sociale partners is een ferm risico. Niet dat het hen altijd zelf lukt om tot oplossingen te komen, werknemers en werkgevers hebben natuurlijk verschillende uitgangspunten. En soms duurt het ook erg lang eer zij een eindresultaat kunnen aanbieden, maar op termijn komen ze er meestal wel uit. Hun akkoorden en overleg gaan veel verder dan de loonvorming, ze betreffen ook de arbeids- en sociale wetgeving en de sociale zekerheid. Die laatste wordt beheerd door de sociale partners via de beheerscomités, met toezicht en interventies vanuit de regering via een regeringscommissaris. Het systeem werkt, zo blijkt dat hoe lang de laatste jaren regeringscrisissen ook duren, niemand dit merkt aan de werking van de sociale zekerheid. Dus als politieke onderhandelaars eenzijdig beslissingen nemen die de structuur en de werking raken van een systeem dat toch nog altijd voor een groot deel door werkgevers en werknemers gefinancierd en door hen beheerd wordt, dan zijn de risico’s groot dat er stukken worden gemaakt.
Zolang de mensen er beter van worden…
Merkwaardig is dat de kern van het probleem, namelijk een oplossing voor BHV nog ver af ligt. Of we zouden ons sterk moeten vergissen. Nochtans is deze noodzakelijk. Moeilijk, dat wel en ongetwijfeld zijn er ten zuiden en ten noorden van de taalgrens zeker sedert 2007 wederzijds inhoudelijke en inschattingsfouten gemaakt. Daarom staan we nu waar we nu staan, vooral de Vlaamse kiezer heeft het de politici duidelijk gemaakt dat het zo niet verder kan.
Terwijl in BHV weinig evolutie is, is de sociale zekerheid aan de beurt. Het weefsel waar meer dan zestig jaar aan gewerkt en herwerkt is, maar nog steeds een mooi geheel vormt, lijkt nu met draadjes losgetrokken of losgehaakt, zeg maar uitgerafeld te worden. En dat is een tweede groot risico dat de politici nemen.
Het ACV, de CM, het ACW, wij hebben ons open en bereid verklaard voor een debat over de staatshervorming, zolang de mensen er beter van worden. Maar de huidige evolutie van het debat riskeert ons meer achteruit dan vooruit te brengen.
Hoe meer gesplits: hoe duurder, hoe ondoorzichtiger, hoe complexer
Wij willen meedenken. Laat ons beginnen met een stukje arbeidsrecht. Het Industrieel Leerlingenwezen zou naar de Gemeenschappen kunnen gaan, dat is vorming. Voor het Betaald Educatief Verlof, ook dat is vorming, wordt het al wat meer ingewikkeld, gezien het vast hangt aan het federaal interprofessioneel overleg en de sociale wetgeving, maar een oplossing is misschien wel te vinden. Al wordt het complexer, maar dat is zo met alles wat volgt.
Op het terrein van de sociale zekerheid en meer bepaald de werkloosheid kan het doelgroepenbeleid naar de regio’s gaan en dat kan ook voor de RSZ-kortingen. Dat zijn dus middelen van de sociale zekerheid die naar de regio’s zouden gaan om er een eigen meer aangepast beleid mee te voeren. Dit is niet niets, nogmaals dit zijn gelden, voor een belangrijk deel door werkgevers en werknemers samengebracht, dit zijn dus fundamentele wijzigingen. Daarbij moet men zich de vraag stellen of dit regionaal beleid dan niet moet voldoen aan bepaalde vereisten, vooral om de werkgelegenheid te promoten en of er ook geen consequenties moeten vasthangen aan het type beleid of de resultaten ervan. Sommigen spreken dan van een bonus, of een bonus-malusstelsel.
Sommigen willen de splitsing van de RVA
Wij zitten dan volop in de werkloosheidsreglementering. Voor sommige onderhandelaars is wat voorafgaat niet genoeg. Neen zij willen meer : aan de VDAB (Vlaanderen), de FOREM (Wallonië) en Actiris (Brussel), nu verantwoordelijk voor de arbeidsbemiddeling moeten ook controlebevoegdheden worden gegeven. Met andere woorden, het is niet meer de federale RVA die dan controleert, maar de regio’s. Buiten het feit dat het op vraag was van de sociale partners indertijd arbeidsbemiddeling en controle uit elkaar te halen, omdat het echt wel over onderscheiden rollen en functies gaat, is dit voor een andere reden een brug te ver. Ook al gebeurt dit op basis van federale regels, toch zal de controle anders zijn of anders worden uitgevoerd en zeker verschillend worden aangevoeld. Dit is nu(niet meer)het geval, zowel formulering van regels als uitvoering van controle gebeuren door dezelfde instantie. Sedert enkele jaren loopt die over het hele land heel consequent en op dezelfde wijze.
De controle opsplitsen is een ontrafeling van het systeem. Over een paar jaren zal men inroepen dat de controle en dus de werkloosheidsgelden in het zuiden en het noorden verschillend worden gebruikt en zal men aandringen op de volledige splitsing.
Dat is wat sommigen nu al vragen: splits de RVA. Vooral om in Vlaanderen de werkloosheidsvergoeding in tijd te beperken en om er de brugpensioenen af te schaffen. Maar in de twee gevallen, splitsing van controle of volledige splitsing, wordt niet voldaan aan één van de twee uitgangspunten van preformateur Di Rupo, nl. dat “de interpersoonlijke solidariteit” moet of zal behouden blijven. Ook Vlaanderen zal zijn eis tot een duurzame staatshervorming niet voldaan zien, want na controle, volgt splitsing RVA en daarna volgt de splitsing van de financiering van de sociale zekerheid.
Maar het voornaamste argument tegen is dat de mensen er niet beter van worden. De complexiteit voor mensen en ondernemingen verhoogt, de eis tot eenzelfde toepassing van de SZ regels in noord en zuid wordt in feite ongedaan gemaakt. De financiering van de sociale zekerheid barst dan uit elkaar. En dit vergt in Vlaanderen, Wallonië en Brussel een nieuwe dure bovenstructuur. Meer kosten, meer lasten, meer middelen en ondoorzichtigheid zijn nu al met grote zekerheid te voorspellen. Hebben de betrokken politici al eens gedacht hoe we de tijdelijke werkloosheid verschillend zouden organiseren in de drie regio’s en wat dit voor werknemers en ondernemingen zou teweegbrengen: één grote malaise. Blijkbaar bekommert dat weinigen. Ons wel en wij zeggen het nu, nu negatieve effecten nog kunnen vermeden worden.
En zo passeren alle takken van de sociale zekerheid één voor één de onderhandelingstafels, zoals de gezondheidszorgen en de kinderbijslagen. Ook daar is er voor ons maar één uitgangspunt: de mensen moeten er beter van worden.
Het ACV wil daarbij niet aan de kant gaan staan en wil met kennis van zaken mee naar degelijke oplossingen zoeken. Zoals we zijn, niet ondoordacht maar bereid tot verantwoordelijkheid nemen. Zullen de politici ons die kans bieden? Dat is maar de vraag. Wij volgen nu op, evalueren in september. Maar de sociale zekerheid en de interpersoonlijke solidariteit geven wij niet op.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
Hoe discreet de preformatiegesprekken ook verlopen, zelfs uit de weinige woorden die naar buiten komen, is het verhaal van de besprekingen niet eens zo moeilijk af te leiden.
Discretie is belangrijk en noodzakelijk bij dergelijke besprekingen, anders zijn ze kansloos. Het wordt dan mogelijk een evenwichtig pakket, een regeringsprogramma te onderhandelen. In onze veelpartijencultuur is een compromis onvermijdbaar en een goed compromis is beter dan geen akkoord.
Toch risico’s dat er stukken worden gemaakt
Die discretie wordt al iets moeilijker wanneer de besproken materies het sociaal-economisch beleid betreffen. Daarover beslissen zonder raadpleging van de sociale partners is een ferm risico. Niet dat het hen altijd zelf lukt om tot oplossingen te komen, werknemers en werkgevers hebben natuurlijk verschillende uitgangspunten. En soms duurt het ook erg lang eer zij een eindresultaat kunnen aanbieden, maar op termijn komen ze er meestal wel uit. Hun akkoorden en overleg gaan veel verder dan de loonvorming, ze betreffen ook de arbeids- en sociale wetgeving en de sociale zekerheid. Die laatste wordt beheerd door de sociale partners via de beheerscomités, met toezicht en interventies vanuit de regering via een regeringscommissaris. Het systeem werkt, zo blijkt dat hoe lang de laatste jaren regeringscrisissen ook duren, niemand dit merkt aan de werking van de sociale zekerheid. Dus als politieke onderhandelaars eenzijdig beslissingen nemen die de structuur en de werking raken van een systeem dat toch nog altijd voor een groot deel door werkgevers en werknemers gefinancierd en door hen beheerd wordt, dan zijn de risico’s groot dat er stukken worden gemaakt.
Zolang de mensen er beter van worden…
Merkwaardig is dat de kern van het probleem, namelijk een oplossing voor BHV nog ver af ligt. Of we zouden ons sterk moeten vergissen. Nochtans is deze noodzakelijk. Moeilijk, dat wel en ongetwijfeld zijn er ten zuiden en ten noorden van de taalgrens zeker sedert 2007 wederzijds inhoudelijke en inschattingsfouten gemaakt. Daarom staan we nu waar we nu staan, vooral de Vlaamse kiezer heeft het de politici duidelijk gemaakt dat het zo niet verder kan.
Terwijl in BHV weinig evolutie is, is de sociale zekerheid aan de beurt. Het weefsel waar meer dan zestig jaar aan gewerkt en herwerkt is, maar nog steeds een mooi geheel vormt, lijkt nu met draadjes losgetrokken of losgehaakt, zeg maar uitgerafeld te worden. En dat is een tweede groot risico dat de politici nemen.
Het ACV, de CM, het ACW, wij hebben ons open en bereid verklaard voor een debat over de staatshervorming, zolang de mensen er beter van worden. Maar de huidige evolutie van het debat riskeert ons meer achteruit dan vooruit te brengen.
Hoe meer gesplits: hoe duurder, hoe ondoorzichtiger, hoe complexer
Wij willen meedenken. Laat ons beginnen met een stukje arbeidsrecht. Het Industrieel Leerlingenwezen zou naar de Gemeenschappen kunnen gaan, dat is vorming. Voor het Betaald Educatief Verlof, ook dat is vorming, wordt het al wat meer ingewikkeld, gezien het vast hangt aan het federaal interprofessioneel overleg en de sociale wetgeving, maar een oplossing is misschien wel te vinden. Al wordt het complexer, maar dat is zo met alles wat volgt.
Op het terrein van de sociale zekerheid en meer bepaald de werkloosheid kan het doelgroepenbeleid naar de regio’s gaan en dat kan ook voor de RSZ-kortingen. Dat zijn dus middelen van de sociale zekerheid die naar de regio’s zouden gaan om er een eigen meer aangepast beleid mee te voeren. Dit is niet niets, nogmaals dit zijn gelden, voor een belangrijk deel door werkgevers en werknemers samengebracht, dit zijn dus fundamentele wijzigingen. Daarbij moet men zich de vraag stellen of dit regionaal beleid dan niet moet voldoen aan bepaalde vereisten, vooral om de werkgelegenheid te promoten en of er ook geen consequenties moeten vasthangen aan het type beleid of de resultaten ervan. Sommigen spreken dan van een bonus, of een bonus-malusstelsel.
Sommigen willen de splitsing van de RVA
Wij zitten dan volop in de werkloosheidsreglementering. Voor sommige onderhandelaars is wat voorafgaat niet genoeg. Neen zij willen meer : aan de VDAB (Vlaanderen), de FOREM (Wallonië) en Actiris (Brussel), nu verantwoordelijk voor de arbeidsbemiddeling moeten ook controlebevoegdheden worden gegeven. Met andere woorden, het is niet meer de federale RVA die dan controleert, maar de regio’s. Buiten het feit dat het op vraag was van de sociale partners indertijd arbeidsbemiddeling en controle uit elkaar te halen, omdat het echt wel over onderscheiden rollen en functies gaat, is dit voor een andere reden een brug te ver. Ook al gebeurt dit op basis van federale regels, toch zal de controle anders zijn of anders worden uitgevoerd en zeker verschillend worden aangevoeld. Dit is nu(niet meer)het geval, zowel formulering van regels als uitvoering van controle gebeuren door dezelfde instantie. Sedert enkele jaren loopt die over het hele land heel consequent en op dezelfde wijze.
De controle opsplitsen is een ontrafeling van het systeem. Over een paar jaren zal men inroepen dat de controle en dus de werkloosheidsgelden in het zuiden en het noorden verschillend worden gebruikt en zal men aandringen op de volledige splitsing.
Dat is wat sommigen nu al vragen: splits de RVA. Vooral om in Vlaanderen de werkloosheidsvergoeding in tijd te beperken en om er de brugpensioenen af te schaffen. Maar in de twee gevallen, splitsing van controle of volledige splitsing, wordt niet voldaan aan één van de twee uitgangspunten van preformateur Di Rupo, nl. dat “de interpersoonlijke solidariteit” moet of zal behouden blijven. Ook Vlaanderen zal zijn eis tot een duurzame staatshervorming niet voldaan zien, want na controle, volgt splitsing RVA en daarna volgt de splitsing van de financiering van de sociale zekerheid.
Maar het voornaamste argument tegen is dat de mensen er niet beter van worden. De complexiteit voor mensen en ondernemingen verhoogt, de eis tot eenzelfde toepassing van de SZ regels in noord en zuid wordt in feite ongedaan gemaakt. De financiering van de sociale zekerheid barst dan uit elkaar. En dit vergt in Vlaanderen, Wallonië en Brussel een nieuwe dure bovenstructuur. Meer kosten, meer lasten, meer middelen en ondoorzichtigheid zijn nu al met grote zekerheid te voorspellen. Hebben de betrokken politici al eens gedacht hoe we de tijdelijke werkloosheid verschillend zouden organiseren in de drie regio’s en wat dit voor werknemers en ondernemingen zou teweegbrengen: één grote malaise. Blijkbaar bekommert dat weinigen. Ons wel en wij zeggen het nu, nu negatieve effecten nog kunnen vermeden worden.
En zo passeren alle takken van de sociale zekerheid één voor één de onderhandelingstafels, zoals de gezondheidszorgen en de kinderbijslagen. Ook daar is er voor ons maar één uitgangspunt: de mensen moeten er beter van worden.
Het ACV wil daarbij niet aan de kant gaan staan en wil met kennis van zaken mee naar degelijke oplossingen zoeken. Zoals we zijn, niet ondoordacht maar bereid tot verantwoordelijkheid nemen. Zullen de politici ons die kans bieden? Dat is maar de vraag. Wij volgen nu op, evalueren in september. Maar de sociale zekerheid en de interpersoonlijke solidariteit geven wij niet op.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en betrekking hebben op het behandelde onderwerp. Individuele antwoorden kunnen enkel wanneer een e-mail adres is toegevoegd.
maandag 2 augustus 2010
Onze loonkost is te hoog. Dat zeggen "ze" toch? (5 en einde loonreeks) (zomerblog 16)
En als “het buitenland” nu eens het slechte voorbeeld geeft?
De “working poor” van Duitsland
De verbondssecretarissen van het ACV uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel bezochten begin van de maand juli 4 Duitse “Länder.” Hoe belangrijk het land ook is voor ons, het trekt ons niet zo sterk aan. Wij trekken met zijn allen gemakkelijker naar het zuiden. Onze kennis beperkt zich dan ook uit wat we lezen, horen en zien in de media. Het viel op hoe de meesten van onze collega’s een rijker land vermoedden en schrokken van de confrontatie met de armoede bij onze oosterbuur.
Ook het Ministerie van Arbeid toonde ons de officiële cijfers, dat een werknemer in een kapperszaak die 2,5 euro bruto verdient, volkomen wettelijk aan het werk is en dat vele andere werknemers het moeten stellen met 5, 5,5 à 6 euro.
Een Duits universitair onderzoeksinstituut voor “Arbeit und Qualification” bevestigde onlangs onze ervaring van de studiereis. 20 % van de Duitse werknemers verdient minder dan 10 euro per uur (bruto), 1,15 miljoen werknemers verdienen er minder dan 5 euro per uur (bruto). Het aantal arme werknemers stijgt sedert 2003 en 2004. Een systeem van minijobs van 400 euro netto per maand is volkomen in orde met de wet. Winkelketens, distributiecentra en andere dienstenbedrijven maken van het systeem gretig gebruik en vooral misbruik. Vele mensen hebben immers geen andere keuze. Het reeds in de USA gekende fenomeen van de “working poor,” de werknemers die ondanks hun werk arm blijven, deed in het begin van deze eeuw ook zijn intrede in Duitsland.
De DGB (Deutsche Gewerkschaftsbund) ziet het probleem en de beroepsfederaties of beroepscentrales werken nu aan minimumlonen, in de hoop deze later algemeen wettelijk te kunnen maken. Maar ondernemingen kunnen in Duitsland ook uit algemene sectorale akkoorden stappen en de DGB heeft weinig leden bij de KMO’s, zodat vele werknemers onbeschermd zijn. Wellicht een droom voor onze middenstandsorganisaties Unizo en UCM.
Deze methoden behoren tot de Duitse werkgelegenheidspolitiek het uithollen van de sociale bescherming om werkgelegenheid te creëren. Maar dit is vooral een bom onder het Europees sociaal model.
Franse topminister niet zeker van leefbaarheid Duitse model voor eurozone
De Franse minister van economische zaken Christine Lagarde zei hierover aan de Financial Times, cynisch: “Duitsland heeft de laatste tien jaar buitengewoon goed werk geleverd, door (…) zwaar druk te zetten op de arbeidskosten. Ik ben er niet zeker van dat dit op lange termijn een leefbaar model is voor de gehele groep van de eurozone.”
De Duitse loondumping, ons richtsnoer?
Duitsland is meer competitief dan België, het doet het zogenaamd “beter” dan wij. Ook de universitaire economische centra die hun “wetenschap” graag ten dienste stellen van VBO, VOKA, UWE, UCM en Unizo onderbouwen deze stelling.
Maar wat zij niet zien of niet willen zien is dat in de vergelijking met de buurlanden, waarin Duitsland zo zwaar weegt, ook de sociale dumping wordt meegerekend, alsof dit zo normaal is. “Economisch is dit een juiste redenering” zal de meerderheid van de economisten ongetwijfeld beweren. Sociaal is die vergelijking echter onverantwoord, sociaal-economisch evenzeer, dat is dan onze redenering. Vergelijkingen met enige graad van wetenschappelijkheid mogen lonen onder een bepaalde minimumnorm niet meerekenen. Ook de meer ernstige studies als deze van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven of het Instituut der Nationale Rekeningen zouden hiermee rekening moeten houden.
Het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie zou dit punt best meenemen. Wellicht is er al wat steun te vinden bij de Fransen, gezien de uitspraak van Lagarde. Iedereen die vergelijkingen maakt om er beleid mee te voeren, zou toch best rekening houden met wat voorafgaat.
Zeker is dat het ACV er alles zal aan doen om die “dumping op zijn Duits” bij ons niet toe te laten.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en gaan over het behandelde onderwerp.
De “working poor” van Duitsland
De verbondssecretarissen van het ACV uit Vlaanderen, Wallonië en Brussel bezochten begin van de maand juli 4 Duitse “Länder.” Hoe belangrijk het land ook is voor ons, het trekt ons niet zo sterk aan. Wij trekken met zijn allen gemakkelijker naar het zuiden. Onze kennis beperkt zich dan ook uit wat we lezen, horen en zien in de media. Het viel op hoe de meesten van onze collega’s een rijker land vermoedden en schrokken van de confrontatie met de armoede bij onze oosterbuur.
Ook het Ministerie van Arbeid toonde ons de officiële cijfers, dat een werknemer in een kapperszaak die 2,5 euro bruto verdient, volkomen wettelijk aan het werk is en dat vele andere werknemers het moeten stellen met 5, 5,5 à 6 euro.
Een Duits universitair onderzoeksinstituut voor “Arbeit und Qualification” bevestigde onlangs onze ervaring van de studiereis. 20 % van de Duitse werknemers verdient minder dan 10 euro per uur (bruto), 1,15 miljoen werknemers verdienen er minder dan 5 euro per uur (bruto). Het aantal arme werknemers stijgt sedert 2003 en 2004. Een systeem van minijobs van 400 euro netto per maand is volkomen in orde met de wet. Winkelketens, distributiecentra en andere dienstenbedrijven maken van het systeem gretig gebruik en vooral misbruik. Vele mensen hebben immers geen andere keuze. Het reeds in de USA gekende fenomeen van de “working poor,” de werknemers die ondanks hun werk arm blijven, deed in het begin van deze eeuw ook zijn intrede in Duitsland.
De DGB (Deutsche Gewerkschaftsbund) ziet het probleem en de beroepsfederaties of beroepscentrales werken nu aan minimumlonen, in de hoop deze later algemeen wettelijk te kunnen maken. Maar ondernemingen kunnen in Duitsland ook uit algemene sectorale akkoorden stappen en de DGB heeft weinig leden bij de KMO’s, zodat vele werknemers onbeschermd zijn. Wellicht een droom voor onze middenstandsorganisaties Unizo en UCM.
Deze methoden behoren tot de Duitse werkgelegenheidspolitiek het uithollen van de sociale bescherming om werkgelegenheid te creëren. Maar dit is vooral een bom onder het Europees sociaal model.
Franse topminister niet zeker van leefbaarheid Duitse model voor eurozone
De Franse minister van economische zaken Christine Lagarde zei hierover aan de Financial Times, cynisch: “Duitsland heeft de laatste tien jaar buitengewoon goed werk geleverd, door (…) zwaar druk te zetten op de arbeidskosten. Ik ben er niet zeker van dat dit op lange termijn een leefbaar model is voor de gehele groep van de eurozone.”
De Duitse loondumping, ons richtsnoer?
Duitsland is meer competitief dan België, het doet het zogenaamd “beter” dan wij. Ook de universitaire economische centra die hun “wetenschap” graag ten dienste stellen van VBO, VOKA, UWE, UCM en Unizo onderbouwen deze stelling.
Maar wat zij niet zien of niet willen zien is dat in de vergelijking met de buurlanden, waarin Duitsland zo zwaar weegt, ook de sociale dumping wordt meegerekend, alsof dit zo normaal is. “Economisch is dit een juiste redenering” zal de meerderheid van de economisten ongetwijfeld beweren. Sociaal is die vergelijking echter onverantwoord, sociaal-economisch evenzeer, dat is dan onze redenering. Vergelijkingen met enige graad van wetenschappelijkheid mogen lonen onder een bepaalde minimumnorm niet meerekenen. Ook de meer ernstige studies als deze van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven of het Instituut der Nationale Rekeningen zouden hiermee rekening moeten houden.
Het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie zou dit punt best meenemen. Wellicht is er al wat steun te vinden bij de Fransen, gezien de uitspraak van Lagarde. Iedereen die vergelijkingen maakt om er beleid mee te voeren, zou toch best rekening houden met wat voorafgaat.
Zeker is dat het ACV er alles zal aan doen om die “dumping op zijn Duits” bij ons niet toe te laten.
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en gaan over het behandelde onderwerp.
vrijdag 30 juli 2010
Onze loonkost is te hoog. Dat zeggen "ze" toch? (4) (zomerblog 15)
En als “het buitenland” nu eens het slechte voorbeeld geeft?
Vergeleken met het buitenland…
De internationale instellingen, de Europese Unie op kop hebben het erin gepompt: “benchmarking” en “best practices.” Alles en nog wat moet vergeleken worden, bijvoorbeeld tussen landen om er dan de beste voorbeelden uit naar voor te halen. “Ter lering” van al de anderen die minder goede resultaten boeken of aan het staartje hangen. Ook bij ons zit het er diep in. Wij beginnen meermaals onze zin met: “Vergeleken met het buitenland… .” Wat volgt is meestal één of andere bewering over een situatie waarbij ons land het minder goed doet dan andere. Maar op velerlei gebied is het bij ons goed of zelfs beter dan elders maar dan vinden we vergelijking met het buitenland minder aan de orde. Zo menen velen dat de sociale zekerheid te veel kost maar vinden we het doodnormaal dat onze gezondheidszorg beter werkt.
Want de vraag is natuurlijk wat men vergelijkt en met welk doel men vergelijkt. Zo is er bijvoorbeeld de competitiviteitwet of anders gezegd de loonwet van 1996. Die verplicht ons de vergelijking te maken over de evolutie van onze lonen met die van de buurlanden en er onze cao’s op af te stemmen. Het gaat om een zogenaamd gewogen gemiddelde. Duitsland weegt dus zwaar door in deze vergelijking. Onze oosterbuur is
ook belangrijker voor onze open economie, onze in- en uitvoer dan Nederland of zelfs Frankrijk.
De Duitse werknemers gaan erop achteruit
Maar Duitsland heeft de eenmaking na de “val van de muur” en de afbraak van “het ijzeren gordijn” helemaal nog niet verwerkt. De verschillen in welvaartspeil zijn nog steeds zo groot dat jonge mensen emigreren van Oost naar West of naar andere Europese landen. Sinds bondskanselier Schröder (SPD) is het Duitse sociale model in afbouw. Een wettelijk minimumloon bestaat niet en ook Angela Merkel (CDU) zei op het congres van de DGB, de Duitse eenheidsvakbond, dat de sectoren dat wel kunnen onderhandelen, maar een wettelijk minimumloon ziet ook zij niet zitten. Intussen toont de ervaring aan dat de Duitse werknemers er op achteruit gaan. (Wordt vervolgd.)
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en gaan over het behandelde onderwerp.
Vergeleken met het buitenland…
De internationale instellingen, de Europese Unie op kop hebben het erin gepompt: “benchmarking” en “best practices.” Alles en nog wat moet vergeleken worden, bijvoorbeeld tussen landen om er dan de beste voorbeelden uit naar voor te halen. “Ter lering” van al de anderen die minder goede resultaten boeken of aan het staartje hangen. Ook bij ons zit het er diep in. Wij beginnen meermaals onze zin met: “Vergeleken met het buitenland… .” Wat volgt is meestal één of andere bewering over een situatie waarbij ons land het minder goed doet dan andere. Maar op velerlei gebied is het bij ons goed of zelfs beter dan elders maar dan vinden we vergelijking met het buitenland minder aan de orde. Zo menen velen dat de sociale zekerheid te veel kost maar vinden we het doodnormaal dat onze gezondheidszorg beter werkt.
Want de vraag is natuurlijk wat men vergelijkt en met welk doel men vergelijkt. Zo is er bijvoorbeeld de competitiviteitwet of anders gezegd de loonwet van 1996. Die verplicht ons de vergelijking te maken over de evolutie van onze lonen met die van de buurlanden en er onze cao’s op af te stemmen. Het gaat om een zogenaamd gewogen gemiddelde. Duitsland weegt dus zwaar door in deze vergelijking. Onze oosterbuur is
ook belangrijker voor onze open economie, onze in- en uitvoer dan Nederland of zelfs Frankrijk.
De Duitse werknemers gaan erop achteruit
Maar Duitsland heeft de eenmaking na de “val van de muur” en de afbraak van “het ijzeren gordijn” helemaal nog niet verwerkt. De verschillen in welvaartspeil zijn nog steeds zo groot dat jonge mensen emigreren van Oost naar West of naar andere Europese landen. Sinds bondskanselier Schröder (SPD) is het Duitse sociale model in afbouw. Een wettelijk minimumloon bestaat niet en ook Angela Merkel (CDU) zei op het congres van de DGB, de Duitse eenheidsvakbond, dat de sectoren dat wel kunnen onderhandelen, maar een wettelijk minimumloon ziet ook zij niet zitten. Intussen toont de ervaring aan dat de Duitse werknemers er op achteruit gaan. (Wordt vervolgd.)
Reacties worden gepubliceerd als ze niet anoniem zijn en gaan over het behandelde onderwerp.
dinsdag 27 juli 2010
Onze loonkost is te hoog. Dat zeggen "ze" toch? (3) (zomerblog 14)
"Het terugdringen van de loonhandicap duidelijk in het regeerakkoord schrijven?
Het VBO riep de sociale partners op “om constructief de loonhandicap op te ruimen en om zonder taboes naar oplossingen te zoeken”. Dat staat in schril contrast met hun oproep aan de politiek om het terugdringen van de loonhandicap "duidelijk in het regeerakkoord te schrijven".
Een indexsprong overslaan?
Het ACV zou het ACV niet zijn als het geen rekening zou houden met een aantal realiteiten, onder meer met de loonkost, maar ook met productiviteit en innovatie. Meer werkgelegenheid is zonder meer de prioriteit. Maar als werkgevers aandringen om een loonnorm in een regeerakkoord te schrijven. Als door sommigen achter de dikke muren en deuren van de Wetstraat duidelijk gepleit wordt voor een indexsprong, dan is dat niet alleen tegen alle regels van het sociaal overleg. Het kan gewoon niet door de beugel.
Wat is een indexprong?
Als wij aan de kassa meer moeten betalen voor een aantal producten, dan stijgt de zogenaamde index der consumptieprijzen. In ons land werd door de vakbonden een koppeling van lonen en sociale uitkeringen aan de index als belangrijke sociale realisatie bekomen. De index werd echter afgevlakt naar een gezondheidsindex, rookwaren en brandstoffen voor de auto werden uit het systeem gelicht. Daardoor is de indexkoppeling lichter geworden.
De wijze waarop de lonen aan de index worden aangepast, verschilt van sector tot sector, dat wordt afgesproken in de sociale akkoorden (cao's) tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. Als men spreekt over een indexsprong, dan wordt de indexaanpassing niet doorgevoerd tot bijvoorbeeld 2% bereikt is. Dan gaan dus wel de prijzen omhoog, maar niet de lonen. Dit is dus een reële inlevering voor de werknemers.
Reacties worden enkel gepubliceerd indien zij over het behandelde onderwerp gaan en niet anoniem zijn.
Waarom kan dit niet door de beugel?
De indexkoppeling is een belangrijke sociale verworvenheid en tegelijk een economische impuls. Het is goed voor de consumptie, en die zullen we ook in de toekomst nodig hebben om onze economie op te krikken. Bij de aankondiging van zo'n indexingreep gaat bij de gepensioneerden bijvoorbeeld en de gewone werknemers de knip op de portemonnee. En duikt onze economie ongetwijfeld weer naar beneden.
Voor wie moet die besparing dienen? Voor de overheid, zou je zo denken, om ons budget opnieuw op peil te brengen. Dat budget moet gesaneerd worden (daar komen we in de loop van de zomer zeker op terug). Maar neen, diegenen die de indexsprong voorstellen hebben niet de overheidskas op het oog, maar de ondernemingen. En dan zal men er ons nog bijvertellen dat die ingreep automatisch onze werkgelegenheid zal opkrikken zeker?
Omdat het fundamenteel onrechtvaardig is
Er is nog een derde reden waarom zo'n indexmaatregel niet door de beugel kan. Een indexsprong scoort goed in bepaalde kringen. Omdat het resultaat zeker is, onze inkomens zijn gekend. Maar ook omdat de andere inkomens er helemaal niet aan te pas komen. Niet de inkomsten uit kapitaal, niet de zelfstandigen, niet de vrije beroepen, niet de hoge omes die zich laten betalen langs een managementvennootschap. Wel de werknemers, de gepensioneerden, de zieken, de invaliden, de werklozen.
Onderhandelen tussen sociale partners
Het ACV zal, als steeds, als verantwoordelijke sociale partner onderhandelen. Binnen het kader van de Wet van 1996 zijn de loononderhandelingen, zowel interprofessioneel als sectoraal, duidelijk een terrein van de sociale partners. Om het komende loonoverleg niet onmogelijk te maken, roept het ACV de politiek daarom op om rekening te houden met dit kader en om geen extra bepalingen op te nemen in het regeerakkoord.
Het ACV roept de werkgevers– op “om constructief te blijven kiezen voor overleg."
Reacties worden gepubliceerd wanneer ze over het onderwerp gaan en niet anoniem zijn.
Het VBO riep de sociale partners op “om constructief de loonhandicap op te ruimen en om zonder taboes naar oplossingen te zoeken”. Dat staat in schril contrast met hun oproep aan de politiek om het terugdringen van de loonhandicap "duidelijk in het regeerakkoord te schrijven".
Een indexsprong overslaan?
Het ACV zou het ACV niet zijn als het geen rekening zou houden met een aantal realiteiten, onder meer met de loonkost, maar ook met productiviteit en innovatie. Meer werkgelegenheid is zonder meer de prioriteit. Maar als werkgevers aandringen om een loonnorm in een regeerakkoord te schrijven. Als door sommigen achter de dikke muren en deuren van de Wetstraat duidelijk gepleit wordt voor een indexsprong, dan is dat niet alleen tegen alle regels van het sociaal overleg. Het kan gewoon niet door de beugel.
Wat is een indexprong?
Als wij aan de kassa meer moeten betalen voor een aantal producten, dan stijgt de zogenaamde index der consumptieprijzen. In ons land werd door de vakbonden een koppeling van lonen en sociale uitkeringen aan de index als belangrijke sociale realisatie bekomen. De index werd echter afgevlakt naar een gezondheidsindex, rookwaren en brandstoffen voor de auto werden uit het systeem gelicht. Daardoor is de indexkoppeling lichter geworden.
De wijze waarop de lonen aan de index worden aangepast, verschilt van sector tot sector, dat wordt afgesproken in de sociale akkoorden (cao's) tussen werkgeversorganisaties en vakbonden. Als men spreekt over een indexsprong, dan wordt de indexaanpassing niet doorgevoerd tot bijvoorbeeld 2% bereikt is. Dan gaan dus wel de prijzen omhoog, maar niet de lonen. Dit is dus een reële inlevering voor de werknemers.
Reacties worden enkel gepubliceerd indien zij over het behandelde onderwerp gaan en niet anoniem zijn.
Waarom kan dit niet door de beugel?
De indexkoppeling is een belangrijke sociale verworvenheid en tegelijk een economische impuls. Het is goed voor de consumptie, en die zullen we ook in de toekomst nodig hebben om onze economie op te krikken. Bij de aankondiging van zo'n indexingreep gaat bij de gepensioneerden bijvoorbeeld en de gewone werknemers de knip op de portemonnee. En duikt onze economie ongetwijfeld weer naar beneden.
Voor wie moet die besparing dienen? Voor de overheid, zou je zo denken, om ons budget opnieuw op peil te brengen. Dat budget moet gesaneerd worden (daar komen we in de loop van de zomer zeker op terug). Maar neen, diegenen die de indexsprong voorstellen hebben niet de overheidskas op het oog, maar de ondernemingen. En dan zal men er ons nog bijvertellen dat die ingreep automatisch onze werkgelegenheid zal opkrikken zeker?
Omdat het fundamenteel onrechtvaardig is
Er is nog een derde reden waarom zo'n indexmaatregel niet door de beugel kan. Een indexsprong scoort goed in bepaalde kringen. Omdat het resultaat zeker is, onze inkomens zijn gekend. Maar ook omdat de andere inkomens er helemaal niet aan te pas komen. Niet de inkomsten uit kapitaal, niet de zelfstandigen, niet de vrije beroepen, niet de hoge omes die zich laten betalen langs een managementvennootschap. Wel de werknemers, de gepensioneerden, de zieken, de invaliden, de werklozen.
Onderhandelen tussen sociale partners
Het ACV zal, als steeds, als verantwoordelijke sociale partner onderhandelen. Binnen het kader van de Wet van 1996 zijn de loononderhandelingen, zowel interprofessioneel als sectoraal, duidelijk een terrein van de sociale partners. Om het komende loonoverleg niet onmogelijk te maken, roept het ACV de politiek daarom op om rekening te houden met dit kader en om geen extra bepalingen op te nemen in het regeerakkoord.
Het ACV roept de werkgevers– op “om constructief te blijven kiezen voor overleg."
Reacties worden gepubliceerd wanneer ze over het onderwerp gaan en niet anoniem zijn.
zondag 25 juli 2010
Onze loonkost is te hoog. Dat zeggen "ze" toch? (2) (zomerblog 13)
De waarheid heeft meerdere gezichten
In België staat de loonkost maar in voor 38 % van de productiekost, tegen bv 49 % in Duitsland. In onze industrie gaat het slechts om 27 % van de productiekost. Dat is geen reden om de loonkost niet in de gaten te houden en de situatie is verschillend van sector tot sector en van onderneming tot onderneming. Weet alleen dat het belangrijk is op veel andere factoren te werken.
Onze werkgelegenheid deed het beter dan elders
Als onze loonkost zo schadelijk zou zijn voor jobcreatie, hoe kon onze werkgelegenheid (in voltijdse eenheden) in de privé-sector tussen 1996 en 2008 meer dan dubbel zo goed evolueren dan bij de drie buren (10.4 % in België tegen 4.5 % bij de buren, volgens de CRB(Centrale Raad voor het Bedrijfsleven). Vergeleken met “rolmodel” Duitsland is het voor België zelfs meer dan maal 7. België heeft beter dan de drie buurlanden zijn werkgelegenheid kunnen handhaven. Dubbel zo goed als Duitsland, stelt de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)inmiddels.
Maar met een loonkostbeleid alleen, blijf je in een defensieve, haast protectionistische positie. Met lage lonen kan je goedkoper produceren. Met goedkopere productie kan je exportaandeel afsnoepen van andere landen. Maar finaal trappel je ter plaatse. Want je creëert interne armoede met dump-lonen. We moeten juist naar een meer offensief beleid, via onderwijs en opleiding, onderzoek en ontwikkeling ook. Om onze economie te “upgraden”, naar nieuwe sectoren en nieuwe niches en producten. Waar kostenconcurrentie minder speelt en winstmarges hoger zijn. Trouwens het Planbureau toonde aan dat we vooral marktaandeel verliezen door te zwakke aanwezigheid in groeisectoren en op groeimarkten en minder door onze vermeende loonkosthandicap.
Het gevaar van de neerwaartse spiraal
En stel dat je via een loonkostmatiging toch voorsprong neemt, dan gaan andere landen een tandje bijsteken. Waarna je, om niet achteruit te boeren, opnieuw een extra loonmatiging moet doorvoeren. Zo krijg je een neerwaarste spiraal: landen die onderling afbieden inzake lonen. Met alle gevolgen van dien voor de binnenlandse vraag. En dus voor de werkgelegenheid. Terwijl meer en meer economen wijzen op het belang van een ondersteuning van de binnenlandse vraag voor het economisch herstel.
De sociale partners discussiëren na de zomer over de loonevolutie in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB), zoals voorzien in de Wet op het behoud van de concurrentiepositie (1996). Tegen 1 november komt er een CRB-rapport. De vraag is ook wat werkgevers willen bereiken door nu zo’n druk te zetten met allerlei eigen cijfers en studies. In elk geval tonen ze zo niet langer te geloven in de goede werking van de CRB.
(Wordt vervolgd)
In België staat de loonkost maar in voor 38 % van de productiekost, tegen bv 49 % in Duitsland. In onze industrie gaat het slechts om 27 % van de productiekost. Dat is geen reden om de loonkost niet in de gaten te houden en de situatie is verschillend van sector tot sector en van onderneming tot onderneming. Weet alleen dat het belangrijk is op veel andere factoren te werken.
Onze werkgelegenheid deed het beter dan elders
Als onze loonkost zo schadelijk zou zijn voor jobcreatie, hoe kon onze werkgelegenheid (in voltijdse eenheden) in de privé-sector tussen 1996 en 2008 meer dan dubbel zo goed evolueren dan bij de drie buren (10.4 % in België tegen 4.5 % bij de buren, volgens de CRB(Centrale Raad voor het Bedrijfsleven). Vergeleken met “rolmodel” Duitsland is het voor België zelfs meer dan maal 7. België heeft beter dan de drie buurlanden zijn werkgelegenheid kunnen handhaven. Dubbel zo goed als Duitsland, stelt de OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling)inmiddels.
Maar met een loonkostbeleid alleen, blijf je in een defensieve, haast protectionistische positie. Met lage lonen kan je goedkoper produceren. Met goedkopere productie kan je exportaandeel afsnoepen van andere landen. Maar finaal trappel je ter plaatse. Want je creëert interne armoede met dump-lonen. We moeten juist naar een meer offensief beleid, via onderwijs en opleiding, onderzoek en ontwikkeling ook. Om onze economie te “upgraden”, naar nieuwe sectoren en nieuwe niches en producten. Waar kostenconcurrentie minder speelt en winstmarges hoger zijn. Trouwens het Planbureau toonde aan dat we vooral marktaandeel verliezen door te zwakke aanwezigheid in groeisectoren en op groeimarkten en minder door onze vermeende loonkosthandicap.
Het gevaar van de neerwaartse spiraal
En stel dat je via een loonkostmatiging toch voorsprong neemt, dan gaan andere landen een tandje bijsteken. Waarna je, om niet achteruit te boeren, opnieuw een extra loonmatiging moet doorvoeren. Zo krijg je een neerwaarste spiraal: landen die onderling afbieden inzake lonen. Met alle gevolgen van dien voor de binnenlandse vraag. En dus voor de werkgelegenheid. Terwijl meer en meer economen wijzen op het belang van een ondersteuning van de binnenlandse vraag voor het economisch herstel.
De sociale partners discussiëren na de zomer over de loonevolutie in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB), zoals voorzien in de Wet op het behoud van de concurrentiepositie (1996). Tegen 1 november komt er een CRB-rapport. De vraag is ook wat werkgevers willen bereiken door nu zo’n druk te zetten met allerlei eigen cijfers en studies. In elk geval tonen ze zo niet langer te geloven in de goede werking van de CRB.
(Wordt vervolgd)
Berichtgeving klassieke media steeds meer anti-syndicaal of "afwezig syndicaal" (zomerblog 12)
Een reactie van Paul Everaert, vroeger docent sociologie en directeur Departement Sociale Hogeschool, Heverlee, Katholieke Hogeschool Leuven.
Beste Luc,
Pas vandaag heb ik het initiatief van de zomerblog ontdekt via de mail aan militanten. Het is een bijzonder goed en belangrijk initiatief. De berichtgeving in de klassieke media wordt steeds meer anti-syndicaal of "afwezig syndicaal".
Ik was heel erg geschoffeerd door de berichtgeving rond de "Carrefourkwestie". Het was in volle verkiezingsperiode en Guy Tegenbos bracht een heel eenzijdig standpunt, zonder enige belendende informatie. In de overige media was het al niet beter. Noels nam op zijn blog gewoon de tekst van Tegenbos over en nodigde zijn "lezers" uit "zich eens goed te laten gaan".
In de "Opelkwestie" was er wat meer informatie, maar het bleef eenzijdig. De Vlaamse media gebruiken daarbij het "cliché Madame Non" om elk denken uit te schakelen.
We kunnen niet genoeg aandacht besteden aan goede informatie en verantwoording van onze standpunten. Daarom is deze blogkrant zo belangrijk in de huidige evolutie.
Ik weet wel dat sommige media alleen bepaalde bevolkingsgroepen bereiken, maar gezien de toenemende scolarisatie van de bevolking wordt de "blogosfeer" steeds belangrijker. Vooral ook omdat men van veel problemen probeert "generatieconflicten" te maken (naast communautaire). Goede aanwezigheid bij de direct betrokkenen is van groot belang via de syndicale werking in de bedrijven, maar ook het steunvlak onderhouden en verbreden in de publieke opinie is van groot belang.
Hartelijke groet
Paul Everaert
Beste Luc,
Pas vandaag heb ik het initiatief van de zomerblog ontdekt via de mail aan militanten. Het is een bijzonder goed en belangrijk initiatief. De berichtgeving in de klassieke media wordt steeds meer anti-syndicaal of "afwezig syndicaal".
Ik was heel erg geschoffeerd door de berichtgeving rond de "Carrefourkwestie". Het was in volle verkiezingsperiode en Guy Tegenbos bracht een heel eenzijdig standpunt, zonder enige belendende informatie. In de overige media was het al niet beter. Noels nam op zijn blog gewoon de tekst van Tegenbos over en nodigde zijn "lezers" uit "zich eens goed te laten gaan".
In de "Opelkwestie" was er wat meer informatie, maar het bleef eenzijdig. De Vlaamse media gebruiken daarbij het "cliché Madame Non" om elk denken uit te schakelen.
We kunnen niet genoeg aandacht besteden aan goede informatie en verantwoording van onze standpunten. Daarom is deze blogkrant zo belangrijk in de huidige evolutie.
Ik weet wel dat sommige media alleen bepaalde bevolkingsgroepen bereiken, maar gezien de toenemende scolarisatie van de bevolking wordt de "blogosfeer" steeds belangrijker. Vooral ook omdat men van veel problemen probeert "generatieconflicten" te maken (naast communautaire). Goede aanwezigheid bij de direct betrokkenen is van groot belang via de syndicale werking in de bedrijven, maar ook het steunvlak onderhouden en verbreden in de publieke opinie is van groot belang.
Hartelijke groet
Paul Everaert
woensdag 21 juli 2010
Onze loonkost is te hoog. Dat zeggen "ze" toch? (1) (zomerblog 11)
In de vorige blogs hebben wij - naar aanleiding van Opel - het vervuilde debat over het brugpensioen in geval van sluiting of herstructurering uitgezuiverd met onze argumenten. Bij het begin van de zomer en in de herfst zal het niet anders zijn,er werd een ware campagne gevoerd over de loonkosten in ons land. Ook dit debat heeft nood aan tegengewicht. Daarom hier een paar bijdragen voor onze zomerblog.
De thermometer van de werkgevers is stuk
De voorbije weken lanceerden de werkgevers een pleidooi voor zware loonmatiging. Het VBO schat onze loonkosthandicap op 3.5 %.
Vooraleer ze de vakbonden weer betichten van struisvogelpolitiek : Ja, onze loonkost is sterker gestegen dan bij de buren. En ja, loonkosten zijn belangrijk voor de werkgelegenheid. En ja, we moeten daar iets aan doen. Maar met hun benadering nu maken de werkgevers het toch wel erg bont.
Wanneer is er een loonkosthandicap?
Als de uurloonkost sterker stijgt dan het gemiddelde van Duitsland, Nederland en Frankrijk samen. Met 1996 als refertejaar. Dat staat in de Wet van 1996 op het behoud van de concurrentiepositie. Dat spraken we met de werkgevers ook letterlijk af in het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998. Met ook de afspraak om bij te sturen als de loonkost te snel stijgt én als dit niet wordt gecompenseerd door een gunstige evolutie op het vlak van werkgelegenheid en vorming.
En hoe groot is die loonkosthandicap? 3.3 % in 2010, volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB). Dat wil zeggen dat onze uurloonkost van 1996 tot 2010 3.3 % sterker steeg dan het gemiddelde van onze buren. Maar de CRB houdt geen rekening met de fiscale loonkostsubsidies aan bedrijven. Omdat de werkgevers dat niet willen. Trek die subsidies wel af van de loonkost, dan daalt de loonkosthandicap tot 1.65 %.
Die 1.65 % loonkosthandicap voor de ganse economie is niet spectaculair. Die kan je in een aantal jaren wegwerken door een beheerste loonontwikkeling, zonder zware lastenverlagingen, zonder loonstop en zonder aan de index te morrelen. De werkgevers weten dit ook maar beginnen – wars van de wet van 1996 en wars van het interprofessioneel akkoord van 1998 – te knoeien met de thermometer. Om toch maar hoge koorts te kunnen bewijzen.
Verkeerd meten.
Verkeerd meten. Ze doen dit telkens het goed uitkomt, door niet naar de evolutie sinds 1996 te kijken, maar enkel naar het absolute loonkostniveau.Dat geeft een loonkostverschil van 11 %. Maar zelfs de Nationale Bank van België heeft al meermaals aangetoond dat voor onze competitiviteit de meetmethode van 1996 echt relevant is. De werkgevers zeggen er dan ook niet bij dat onze productiviteit ook veel hoger ligt. Volgens de maatstaf van Europa, in het kader van de Lissabonstrategie, ligt de Belgische productiviteit per kop in 2009 18 % hoger dan de Duitse..
Verkeerd meten.In de vergelijking doet onze Belgische productiviteit het goed, maar als je de evolutie bekijkt, dan gaat die overal achteruit. Vooral door een gebrek aan investeringen in innovatie en opleiding, twee belangrijke motoren voor een verhoogde productiviteit, die de ondernemers blijkbaar niet op gang krijgen. Maar ook door het succes van de dienstencheques, een terechte beleidskeuze die echter de laagproductieve arbeid promoot en dat zie je in de cijfers. Maar zelfs die ongunstige cijferevolutie laat ons nog een zeer grote productiviteitsvoorsprong over.
Verkeerd meten, door niet naar de evolutie van loonkost per kop kijken, maar wel naar de evolutie van de productiviteit.
Verkeerd meten, door niet naar de drie buurlanden te kijken, maar enkel naar Duitsland. Omdat hen dit beter uitkomt. Of liever, omdat België er dan slechter uitkomt. Duitsland waar geen wettelijk minimumloon is. Waar 49% van de werknemers een laag loon verdient. Waar zeer veel tijdelijke jobs amper 4 à 5 € bruto verdienen per uur.
Ach, het is allemaal weinig consequent en daarom ook weinig geloofwaardig. Temperaturen en argumenten zijn pas bruikbaar als ze gemeten worden met een geijkte thermometer. Een discussie is maar eerlijk wanneer rekening wordt gehouden met alle argumenten.
(Wordt vervolgd)
De thermometer van de werkgevers is stuk
De voorbije weken lanceerden de werkgevers een pleidooi voor zware loonmatiging. Het VBO schat onze loonkosthandicap op 3.5 %.
Vooraleer ze de vakbonden weer betichten van struisvogelpolitiek : Ja, onze loonkost is sterker gestegen dan bij de buren. En ja, loonkosten zijn belangrijk voor de werkgelegenheid. En ja, we moeten daar iets aan doen. Maar met hun benadering nu maken de werkgevers het toch wel erg bont.
Wanneer is er een loonkosthandicap?
Als de uurloonkost sterker stijgt dan het gemiddelde van Duitsland, Nederland en Frankrijk samen. Met 1996 als refertejaar. Dat staat in de Wet van 1996 op het behoud van de concurrentiepositie. Dat spraken we met de werkgevers ook letterlijk af in het interprofessioneel akkoord van 8 december 1998. Met ook de afspraak om bij te sturen als de loonkost te snel stijgt én als dit niet wordt gecompenseerd door een gunstige evolutie op het vlak van werkgelegenheid en vorming.
En hoe groot is die loonkosthandicap? 3.3 % in 2010, volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB). Dat wil zeggen dat onze uurloonkost van 1996 tot 2010 3.3 % sterker steeg dan het gemiddelde van onze buren. Maar de CRB houdt geen rekening met de fiscale loonkostsubsidies aan bedrijven. Omdat de werkgevers dat niet willen. Trek die subsidies wel af van de loonkost, dan daalt de loonkosthandicap tot 1.65 %.
Die 1.65 % loonkosthandicap voor de ganse economie is niet spectaculair. Die kan je in een aantal jaren wegwerken door een beheerste loonontwikkeling, zonder zware lastenverlagingen, zonder loonstop en zonder aan de index te morrelen. De werkgevers weten dit ook maar beginnen – wars van de wet van 1996 en wars van het interprofessioneel akkoord van 1998 – te knoeien met de thermometer. Om toch maar hoge koorts te kunnen bewijzen.
Verkeerd meten.
Verkeerd meten. Ze doen dit telkens het goed uitkomt, door niet naar de evolutie sinds 1996 te kijken, maar enkel naar het absolute loonkostniveau.Dat geeft een loonkostverschil van 11 %. Maar zelfs de Nationale Bank van België heeft al meermaals aangetoond dat voor onze competitiviteit de meetmethode van 1996 echt relevant is. De werkgevers zeggen er dan ook niet bij dat onze productiviteit ook veel hoger ligt. Volgens de maatstaf van Europa, in het kader van de Lissabonstrategie, ligt de Belgische productiviteit per kop in 2009 18 % hoger dan de Duitse..
Verkeerd meten.In de vergelijking doet onze Belgische productiviteit het goed, maar als je de evolutie bekijkt, dan gaat die overal achteruit. Vooral door een gebrek aan investeringen in innovatie en opleiding, twee belangrijke motoren voor een verhoogde productiviteit, die de ondernemers blijkbaar niet op gang krijgen. Maar ook door het succes van de dienstencheques, een terechte beleidskeuze die echter de laagproductieve arbeid promoot en dat zie je in de cijfers. Maar zelfs die ongunstige cijferevolutie laat ons nog een zeer grote productiviteitsvoorsprong over.
Verkeerd meten, door niet naar de evolutie van loonkost per kop kijken, maar wel naar de evolutie van de productiviteit.
Verkeerd meten, door niet naar de drie buurlanden te kijken, maar enkel naar Duitsland. Omdat hen dit beter uitkomt. Of liever, omdat België er dan slechter uitkomt. Duitsland waar geen wettelijk minimumloon is. Waar 49% van de werknemers een laag loon verdient. Waar zeer veel tijdelijke jobs amper 4 à 5 € bruto verdienen per uur.
Ach, het is allemaal weinig consequent en daarom ook weinig geloofwaardig. Temperaturen en argumenten zijn pas bruikbaar als ze gemeten worden met een geijkte thermometer. Een discussie is maar eerlijk wanneer rekening wordt gehouden met alle argumenten.
(Wordt vervolgd)
Ook LBC-NVK laat dit niet over zich heen gaan (zomerblog 10)
Qua simplisme is het momenteel wedijveren tussen columnisten allerhande en redacties allerhande. Schaf het brugpensioen af! Dat is eigenlijk een beetje de toonzetting. De plaats voor een nuancering bij dit alles is ver te zoeken en ervaring heeft geleerd dat wie het wil nuanceren ook geen plaats meer krijgt.
We zullen het dus ook simpel houden en we willen daar dan ook even enkele simpele vragen, die niet teveel plaats innemen, bij stellen.
Als morgen het brugpensioen wordt afgeschaft, worden er dan geen werknemers boven de 50, 52, 55, 58 meer ontslagen?
Als er morgen geen bruggepensioneerden meer zijn, maar nog slechts ‘gewone werklozen’ van 50, 52, 55, 58 worden die dan plots allemaal aangeworven? Bijvraag: door wie?
Als morgen het brugpensioen wordt afgeschaft, is iedere columnist of redacteur dan akkoord dat die werklozen van 50, 52, 55 of 58 nog alleen de werkloosheidsuitkering krijgen en geen aanvullende vergoeding meer van hun ex-werkgever? Bijvraag: wil er een expert redacteur of columnist dat even komen uitleggen aan de bedrijfspoorten?
Als morgen het brugpensioen wordt afgeschaft, is men dan akkoord dat de werkgevers goedkoper kunnen ontslaan? En dat er daardoor dus meer in plaats van minder oudere werknemers aan de deur worden gezet?
Het gemak waarmee geschreven en geoordeeld wordt over het inkomenslot van ontslagen oudere werknemers of het nu van Carrefour, Opel of andere ook kleinere bedrijven gaat is ontluisterend. De verdedigers van de werknemers zitten nog steeds in het vakbondskamp. Een zekerheid en een geruststelling voor de werknemers.
Ferre Wyckmans
Algemeen Secretaris LBC-NVK
We zullen het dus ook simpel houden en we willen daar dan ook even enkele simpele vragen, die niet teveel plaats innemen, bij stellen.
Als morgen het brugpensioen wordt afgeschaft, worden er dan geen werknemers boven de 50, 52, 55, 58 meer ontslagen?
Als er morgen geen bruggepensioneerden meer zijn, maar nog slechts ‘gewone werklozen’ van 50, 52, 55, 58 worden die dan plots allemaal aangeworven? Bijvraag: door wie?
Als morgen het brugpensioen wordt afgeschaft, is iedere columnist of redacteur dan akkoord dat die werklozen van 50, 52, 55 of 58 nog alleen de werkloosheidsuitkering krijgen en geen aanvullende vergoeding meer van hun ex-werkgever? Bijvraag: wil er een expert redacteur of columnist dat even komen uitleggen aan de bedrijfspoorten?
Als morgen het brugpensioen wordt afgeschaft, is men dan akkoord dat de werkgevers goedkoper kunnen ontslaan? En dat er daardoor dus meer in plaats van minder oudere werknemers aan de deur worden gezet?
Het gemak waarmee geschreven en geoordeeld wordt over het inkomenslot van ontslagen oudere werknemers of het nu van Carrefour, Opel of andere ook kleinere bedrijven gaat is ontluisterend. De verdedigers van de werknemers zitten nog steeds in het vakbondskamp. Een zekerheid en een geruststelling voor de werknemers.
Ferre Wyckmans
Algemeen Secretaris LBC-NVK
De stem van de ACV-CSC-Metea (Zomerblog 9)
Dag Luc, voorzitter en vrienden lezers van deze blog.(Zomerblog 9)
Goed om de zaken nog eens heel duidelijk te stellen. "Opinie-makers" die inderdaad voorbij gaan aan het leed van heel veel werknemers, afgebroken loopbanen, verstoorde toekomstplannen, twijfels of men nog de zware uitgaven van studerende kinderen zal kunnen dragen. Uit spijtige ervaring weten we maar al te goed dat de "voordelen" uit een sociaal plan, in een grote en syndicaal sterke onderneming altijd wel wat de ogen uitsteken van de vele andere slachtoffers van afdankingen, zeker in de KMO's.
Dit brugpensioen is en was nodig.En als al die werkgevers en politici het dan toch zo schandalig vinden... wat houdt hen ervan tegen om gericht jobs aan te bieden aan deze slachtoffers van de crisis? Dat ze hun aanbiedingen dan maar eens massaal overmaken aan de Opel tewerkstellingscel.
Misschien dat ze deze blog dan in CC plaatsen, kunnen we zien wat ze effectief bieden qua werk- en andere inkomenszekerheid.
En in de hoop dat De Croo - junior deze blog ook leest... tenslotte moet hij toch ook enige sociaal economische opleiding krijgen om wat fundament in zijn uitspraken
Marc De Wilde
voorzitter ACV-CSC-Metea
Goed om de zaken nog eens heel duidelijk te stellen. "Opinie-makers" die inderdaad voorbij gaan aan het leed van heel veel werknemers, afgebroken loopbanen, verstoorde toekomstplannen, twijfels of men nog de zware uitgaven van studerende kinderen zal kunnen dragen. Uit spijtige ervaring weten we maar al te goed dat de "voordelen" uit een sociaal plan, in een grote en syndicaal sterke onderneming altijd wel wat de ogen uitsteken van de vele andere slachtoffers van afdankingen, zeker in de KMO's.
Dit brugpensioen is en was nodig.En als al die werkgevers en politici het dan toch zo schandalig vinden... wat houdt hen ervan tegen om gericht jobs aan te bieden aan deze slachtoffers van de crisis? Dat ze hun aanbiedingen dan maar eens massaal overmaken aan de Opel tewerkstellingscel.
Misschien dat ze deze blog dan in CC plaatsen, kunnen we zien wat ze effectief bieden qua werk- en andere inkomenszekerheid.
En in de hoop dat De Croo - junior deze blog ook leest... tenslotte moet hij toch ook enige sociaal economische opleiding krijgen om wat fundament in zijn uitspraken
Marc De Wilde
voorzitter ACV-CSC-Metea
maandag 19 juli 2010
Minister Milquet nam de goede beslissing over Opel (zomerblog 8)
Minister Milquet ondertekende het besluit dat brugpensioen bij Opel toelaat vanaf 50 jaar. Hiermee volgt de minister het advies van de federale Commissie Brugpensioenen en wordt een belangrijk luik van het sociaal akkoord bij Opel gevaloriseerd. Het ACV juicht deze beslissing toe, die niet eenvoudig was, vooral omwille van het niet correct gevoerde debat hierover. Voor onze argumenten verwijzen wij naar de vorige blogs in deze reeks. In deze sociaal moeilijke tijden mag het ook al eens goed nieuws zijn.
zaterdag 17 juli 2010
Het vervuilde debat over het Opel-brugpensioen uitzuiveren (zomerblog 7)
Het is zeker niet de bedoeling met deze zomerblog alleen maar het brugpensioen van Opel in de verf te zetten. Toch geeft dit medium ons de mogelijkheid om tegen stroom in onze argumenten aan bod te brengen, want een debat moet ernstig gevoerd worden en niet eenzijdig. Het is overigens merkwaardig hoe men schuift met en wisselt van argumenten, zeker nu De Standaard (DS) en De Tijd eindelijk de juiste gegevens hebben gepubliceerd.
Erg voor de belastingbetaler?
Eerst gaven bovenvermelde en andere media uitvoerig ruimte aan het standpunt van alle tegenstanders. In commentaren werd aangegeven hoeveel dit wel aan de staat, de sociale zekerheid en dus aan ons allen zou kosten, zoals in "Durven zeggen waar het op staat" in De Standaard van 14 juli of "Maatschappelijke onverantwoord" in De Morgen onder de titel "50." Diezelfde dag berekende SD Worx op verzoek van De Tijd dat het ons allen 88,5 miljoen euro zou kosten. "Wat een schande, wat een schande..." roept een niet-kritische "intellectuele" massa de trendzetters na. Tot de echte cijfers de media halen...
Hoe erg toch voor de werkgever
Wanneer vrijdag 16 juli diezelfde DS dan eindelijk schrijft, op basis van cijfers van Peter Vansintjan, de kabinetschef van de minister van Werk, dat het brugpensioen op vijftig bij Opel de schatkist 16 miljoen euro minder kost dan als dezelfde groep gewoon ontslagen zou worden, dan verschuift de argumentatie. Dan is brugpensioen geen aanval meer op de belastingbetaler maar een straf voor de werkgever, een aanval op de economie, zo lees ik in DS-online, op basis van een uitspraak van een middenstandsorganisatie. Het kan verkeren...(Bredero.)
Terwijl er quasi geen enkele KMO is die met dit type brugpensioen voor sluiting of herstructurering geconfronteerd wordt, daar moeten de mensen het bij sluiting erg genoeg enkel stellen met een werkloosheidsuitkering. En met GM, een bedrijf dat compleet respectloos handelt met de eigen mensen, gaan we toch geen medelijden krijgen zeker? De opleg bij de werkloosheid, nodig voor het brugpensioen, zal hen overigens geen pijn doen. Een aanval op de economie?
Kort van geheugen
Het valt op hoe de media erop rekenen dat wij kort van geheugen zijn. Het laatste decennium is er onder meer in de media-sector ook flink geherstructureerd. Hoeveel arbeiders, bedienden, kaderleden en journalisten van boven de 55 jaar werden weggesaneerd bij De Standaard en Corelio ? Hoe heeft men de herstructurering van De Morgen bij de Persgroep aangepakt? Juist, onder meer met brugpensioenen. Door mensen - meestal tegen hun wil - weg te sturen, mensen die ook professioneel nog heel wat mogelijkheden boden. Dus, laat ons een beetje ernstig blijven.
Het debat moet ernstig gevoerd worden.
Is het ACV voor brugpensioen op 50 jaar?
Algemeen: neen. In het geval Opel en andere sluitingen: ja. En voor herstructureringen vanaf 52. Als vijftigers hebben vele werknemers nog heel wat gezinslasten, zoals studerende kinderen en dikwijls ook nog afbetalingen. Het zijn zij die brugpensioen als een straf beschouwen. Zelfs met de extra vergoeding hebben zij het financieel moeilijk om de brug tussen 50 en 65 te maken. Ook mentaal hebben velen van hen problemen met de verwerking van die gedwongen stap. Zij zouden niet liever willen dan verder blijven werken, maar dat paste niet in de plannen van GM. Die bruggepensioneerden worden overigens opgenomen in de tewerkstellingscel, zij moeten "passend werk" (volgens de criteria van de RVA) aanvaarden. Als zij werk vinden, kunnen zij nu ook de aanvullende vergoeding van hun vroegere werkgever houden. Dat is nodig omdat zij meestal alleen maar werk vinden aan minder goede voorwaarden.
Hoeveel mensen zijn op lage leeftijd met brugpensioen?
Dat de maatregelen van het Generatiepact gewerkt hebben (zie verder) zie je aan de cijfers. Beneden de 52 jaar zijn in het ganse land slechts 249 mensen met brugpensioen. Onder de 55 jaar zijn het er maar 2643.
Moeten wij langer werken volgens het ACV?
Ja. Want onze sociale zekerheid is houdbaar wanneer wij met velen aan het werk zijn. In deze periode kampen wij met een ernstige jeugdwerkloosheid. De jongeren moeten dus zeker eerst aan het werk. En ook de oudere werknemers moeten langer werken. Maar dan moet dit ook mogelijk gemaakt worden. Het "Generatiepact" heeft in 2005 een aantal maatregelen genomen. Die werden door de uittredende regering nog verstrengd. Het aantal bruggepensioneerden daalt beneden de 60. Boven de 60 is er nog wel een aangroei, het gaat vooral om vrouwen. Hun pensioenleeftijd werd 65. Zij komen nu in het brugpensioenstelsel terecht. Over een paar jaar schuiven zij automatisch uit het brugpensioen naar het pensioen. Wij voelen ook sterk aan dat mensen er zich steeds meer van bewust worden dat zij langer zullen werken. In 2011 wordt het Generatiepact geëvalueerd en bijgestuurd, indien nodig. Maar, zoals ik aan informateur De Wever zei: "Hoe dan ook zal u extra maatregelen moeten voorzien voor sluitingen en herstructureringen."
Wat is het echte probleem voor oudere werknemers?
Dat werkgevers hen onvoldoende houden. Ook ondernemingen die opnieuw aanwerven, willen geen +50-ers, ondanks de aanmoedigingspremies vanuit de overheid. Dikwijls wordt als reden aangegeven dat zij het tempo niet meer aankunnen. Het is aan de werkgevers aan te tonen dat het menens is en dat zij niet alleen sterk zijn in woorden over het langer werken, maar ook hun praktijk afstemmen op hun mooie theorieën.
Erg voor de belastingbetaler?
Eerst gaven bovenvermelde en andere media uitvoerig ruimte aan het standpunt van alle tegenstanders. In commentaren werd aangegeven hoeveel dit wel aan de staat, de sociale zekerheid en dus aan ons allen zou kosten, zoals in "Durven zeggen waar het op staat" in De Standaard van 14 juli of "Maatschappelijke onverantwoord" in De Morgen onder de titel "50." Diezelfde dag berekende SD Worx op verzoek van De Tijd dat het ons allen 88,5 miljoen euro zou kosten. "Wat een schande, wat een schande..." roept een niet-kritische "intellectuele" massa de trendzetters na. Tot de echte cijfers de media halen...
Hoe erg toch voor de werkgever
Wanneer vrijdag 16 juli diezelfde DS dan eindelijk schrijft, op basis van cijfers van Peter Vansintjan, de kabinetschef van de minister van Werk, dat het brugpensioen op vijftig bij Opel de schatkist 16 miljoen euro minder kost dan als dezelfde groep gewoon ontslagen zou worden, dan verschuift de argumentatie. Dan is brugpensioen geen aanval meer op de belastingbetaler maar een straf voor de werkgever, een aanval op de economie, zo lees ik in DS-online, op basis van een uitspraak van een middenstandsorganisatie. Het kan verkeren...(Bredero.)
Terwijl er quasi geen enkele KMO is die met dit type brugpensioen voor sluiting of herstructurering geconfronteerd wordt, daar moeten de mensen het bij sluiting erg genoeg enkel stellen met een werkloosheidsuitkering. En met GM, een bedrijf dat compleet respectloos handelt met de eigen mensen, gaan we toch geen medelijden krijgen zeker? De opleg bij de werkloosheid, nodig voor het brugpensioen, zal hen overigens geen pijn doen. Een aanval op de economie?
Kort van geheugen
Het valt op hoe de media erop rekenen dat wij kort van geheugen zijn. Het laatste decennium is er onder meer in de media-sector ook flink geherstructureerd. Hoeveel arbeiders, bedienden, kaderleden en journalisten van boven de 55 jaar werden weggesaneerd bij De Standaard en Corelio ? Hoe heeft men de herstructurering van De Morgen bij de Persgroep aangepakt? Juist, onder meer met brugpensioenen. Door mensen - meestal tegen hun wil - weg te sturen, mensen die ook professioneel nog heel wat mogelijkheden boden. Dus, laat ons een beetje ernstig blijven.
Het debat moet ernstig gevoerd worden.
Is het ACV voor brugpensioen op 50 jaar?
Algemeen: neen. In het geval Opel en andere sluitingen: ja. En voor herstructureringen vanaf 52. Als vijftigers hebben vele werknemers nog heel wat gezinslasten, zoals studerende kinderen en dikwijls ook nog afbetalingen. Het zijn zij die brugpensioen als een straf beschouwen. Zelfs met de extra vergoeding hebben zij het financieel moeilijk om de brug tussen 50 en 65 te maken. Ook mentaal hebben velen van hen problemen met de verwerking van die gedwongen stap. Zij zouden niet liever willen dan verder blijven werken, maar dat paste niet in de plannen van GM. Die bruggepensioneerden worden overigens opgenomen in de tewerkstellingscel, zij moeten "passend werk" (volgens de criteria van de RVA) aanvaarden. Als zij werk vinden, kunnen zij nu ook de aanvullende vergoeding van hun vroegere werkgever houden. Dat is nodig omdat zij meestal alleen maar werk vinden aan minder goede voorwaarden.
Hoeveel mensen zijn op lage leeftijd met brugpensioen?
Dat de maatregelen van het Generatiepact gewerkt hebben (zie verder) zie je aan de cijfers. Beneden de 52 jaar zijn in het ganse land slechts 249 mensen met brugpensioen. Onder de 55 jaar zijn het er maar 2643.
Moeten wij langer werken volgens het ACV?
Ja. Want onze sociale zekerheid is houdbaar wanneer wij met velen aan het werk zijn. In deze periode kampen wij met een ernstige jeugdwerkloosheid. De jongeren moeten dus zeker eerst aan het werk. En ook de oudere werknemers moeten langer werken. Maar dan moet dit ook mogelijk gemaakt worden. Het "Generatiepact" heeft in 2005 een aantal maatregelen genomen. Die werden door de uittredende regering nog verstrengd. Het aantal bruggepensioneerden daalt beneden de 60. Boven de 60 is er nog wel een aangroei, het gaat vooral om vrouwen. Hun pensioenleeftijd werd 65. Zij komen nu in het brugpensioenstelsel terecht. Over een paar jaar schuiven zij automatisch uit het brugpensioen naar het pensioen. Wij voelen ook sterk aan dat mensen er zich steeds meer van bewust worden dat zij langer zullen werken. In 2011 wordt het Generatiepact geëvalueerd en bijgestuurd, indien nodig. Maar, zoals ik aan informateur De Wever zei: "Hoe dan ook zal u extra maatregelen moeten voorzien voor sluitingen en herstructureringen."
Wat is het echte probleem voor oudere werknemers?
Dat werkgevers hen onvoldoende houden. Ook ondernemingen die opnieuw aanwerven, willen geen +50-ers, ondanks de aanmoedigingspremies vanuit de overheid. Dikwijls wordt als reden aangegeven dat zij het tempo niet meer aankunnen. Het is aan de werkgevers aan te tonen dat het menens is en dat zij niet alleen sterk zijn in woorden over het langer werken, maar ook hun praktijk afstemmen op hun mooie theorieën.
donderdag 15 juli 2010
Halve waarheden over kost brugpensioen blijven circuleren (zomerblog 6)
De brugpensioenen van Opel zouden de Belgische staat 88,5 miljoen euro kosten. Dat liet De Tijd berekenen door SD Worx. Ze gaan daarbij van een aantal veronderstellingen uit. Alle arbeiders hebben een loon dat hen de maximale brugpensioenuitkering geeft. Iedereen heeft een gezin met twee kinderen ten laste en een echtgenote met inkomen. Iedereen blijft werkloos tot 65 jaar. Niemand vindt met andere woorden nog een andere job.
Ze rekenen ook terugverdieneffecten mee. Zo betaalt de werkgever een hogere bijdrage aan de sociale zekerheid op de brugpensioentoeslag. Ook betaalt de werknemer belastingen op de toeslag.
De berekening kan kloppen in een puur maximaal scenario. Want niet iedereen blijft hopelijk werkloos tot 65. Niet iedereen zal een maximumuitkering krijgen. Ook de gezinssituatie zal voor velen niet overeenkomen. Maar de commentaar die men eraan koppelt is maar half correct : “brugpensioen Opel kost staat 88,5 miljoen”.
Brugpensioen kost minder dan werkloosheid
Of werknemers simpelweg werkloos worden dan wel bruggepensioneerd maakt in wezen geen verschil. De afdanking kostveel geld aan de sociale zekerheid want er moet dopgeld betaald worden aan al wie zijn job verliest. Maar dopgeld bij brugpensioen of werkloosheid is hetzelfde. Het enige verschil zijn de toeslag (door het bedrijf betaald aan de werknemer) en de hogere patronale bijdrage (door het bedrijf betaald aan de sociale zekerheid). Eigenlijk maakt dit het brugpensioen voor de Belgische Staat iets goedkoper dan pure werkloosheid. Want nu “repareert” de werkgever iets van zijn toegebrachte ontslagschade aan de sociale zekerheidskas. En ook de werknemer brengt wat meer geld in het fiscaal staatsbakje.
Het ontslag door Opel van zijn +50-jarigen kost onze gemeenschap 90 miljoen. Dat is al een veel correcter uitspraak. Maar dit geldt in élk geval. Mét of zonder brugpensioen. Maar het kan minder kosten. Als werkgevers terug jobs aanbieden aan oudere werkzoekenden. Nu staan die overal voor een potdichte deur. Zoals bij Picanol; een bedrijf dat terug verwoed aanwerft … als men maar “niet oud” is. En zo zijn er zeer veel voorbeelden. Op 50 is men te jong om thuis te zitten. Dat klopt helemaal. Op dit ogenblik roepen werkgevers hard dat iedereen lang moet werken. Maar in daden zetten ze dit vooral niet om. Daardoor kost een herstructurering zoveel aan de staat. Omdat het ene bedrijf massaal afdankt en het andere vooral geen ouderen wil aanwerven.
Marc Leemans
Ze rekenen ook terugverdieneffecten mee. Zo betaalt de werkgever een hogere bijdrage aan de sociale zekerheid op de brugpensioentoeslag. Ook betaalt de werknemer belastingen op de toeslag.
De berekening kan kloppen in een puur maximaal scenario. Want niet iedereen blijft hopelijk werkloos tot 65. Niet iedereen zal een maximumuitkering krijgen. Ook de gezinssituatie zal voor velen niet overeenkomen. Maar de commentaar die men eraan koppelt is maar half correct : “brugpensioen Opel kost staat 88,5 miljoen”.
Brugpensioen kost minder dan werkloosheid
Of werknemers simpelweg werkloos worden dan wel bruggepensioneerd maakt in wezen geen verschil. De afdanking kostveel geld aan de sociale zekerheid want er moet dopgeld betaald worden aan al wie zijn job verliest. Maar dopgeld bij brugpensioen of werkloosheid is hetzelfde. Het enige verschil zijn de toeslag (door het bedrijf betaald aan de werknemer) en de hogere patronale bijdrage (door het bedrijf betaald aan de sociale zekerheid). Eigenlijk maakt dit het brugpensioen voor de Belgische Staat iets goedkoper dan pure werkloosheid. Want nu “repareert” de werkgever iets van zijn toegebrachte ontslagschade aan de sociale zekerheidskas. En ook de werknemer brengt wat meer geld in het fiscaal staatsbakje.
Het ontslag door Opel van zijn +50-jarigen kost onze gemeenschap 90 miljoen. Dat is al een veel correcter uitspraak. Maar dit geldt in élk geval. Mét of zonder brugpensioen. Maar het kan minder kosten. Als werkgevers terug jobs aanbieden aan oudere werkzoekenden. Nu staan die overal voor een potdichte deur. Zoals bij Picanol; een bedrijf dat terug verwoed aanwerft … als men maar “niet oud” is. En zo zijn er zeer veel voorbeelden. Op 50 is men te jong om thuis te zitten. Dat klopt helemaal. Op dit ogenblik roepen werkgevers hard dat iedereen lang moet werken. Maar in daden zetten ze dit vooral niet om. Daardoor kost een herstructurering zoveel aan de staat. Omdat het ene bedrijf massaal afdankt en het andere vooral geen ouderen wil aanwerven.
Marc Leemans
Zand in de Vlaamse industriemotor (zomerblog 5)
De industrie in Vlaanderen krijgt rake klappen. Op 5 februari lanceerde minister-president Kris Peeters een Staten-Generaal voor de Industrie. Intussen zijn we vijf maanden verder en staan we nog nergens. Weet de Vlaamse regering eigenlijk wel waar ze met het industrieel beleid naartoe wil? De coördinatie tussen de minister-president, bevoegd voor het economisch beleid in Vlaanderen, en minister Lieten, verantwoordelijk voor de portefeuille Innovatie- en Wetenschapsbeleid, is ver te zoeken.
De sectoren zijn goed geplaatst om het debat te voeren over de noodzakelijke transformatieprocessen die nodig zijn om een duurzame toekomst voor onze industrie en de werkgelegenheid in de industrie te garanderen. Ondertussen hebben vier sectorfederaties plannen voorgelegd met acties om te komen tot een transformatie van hun sector. Maar dat deden zij zonder inspraak van de werknemers. De vakbonden uit die sectoren zijn nauwelijks inhoudelijk betrokken bij het uitwerken van die voorstellen.
UNIZO en VOKA weigeren dialoog
De afgelopen maanden werd in de Sociaal Economische Raad van Vlaanderen (SERV) nauwelijks vooruitgang gemaakt om een gezamenlijke visie over de toekomst van de industrie in Vlaanderen te ontwikkelen. Steevast bleek dat VOKA en UNIZO fel gekant zijn tegen deze Staten-Generaal voor de Industrie. Principieel wensen zij liever niet in dialoog te treden met de vakbonden – noch interprofessioneel noch op sectorniveau – over de toekomst van de industrie en over de maatregelen die nodig zijn voor het voeren van een doelgericht en duurzaam industrieel beleid. Ziedaar de moderne werkgeversorganisaties anno 2010. En dat zijn dan de mannen die voor de camera komen vertellen dat het sociaal overleg – ik leg de nadruk op overleg – beter naar de regio’s zou worden overgeheveld om efficiënter te onderhandelen!
Nood aan toekomstvisie en –strategie
In het discours van de werkgevers geen woord over het werkbaar maken en werkbaar houden van jobs in de industrie. Noch over sociale innovatie en aanpassingen aan de arbeidsorganisatie die het voor werknemers in de industrie moeten mogelijk maken om op een kwalitatieve manier hun loopbaan in een productiejob verder te zetten zonder fysiek en mentaal opgebrand te raken. Geen reflecties over toekomstprojecten om vernieuwende industriële activiteiten in Vlaanderen een kans te geven. Geen visie om de afbouw van de industriële werkgelegenheid om te buigen in groei van tewerkstelling in duurzame en innovatieve productiesectoren. Voor VOKA komt een industrieel beleid erop neer dat in de federale loonkosten moet worden gesnoeid. Dat de vennootschapsbelasting moet worden geregionaliseerd om de tarieven ervan te kunnen verlagen. Zij voeren geen discussie over de speerpunten en niches waar Vlaanderen moet op inzetten om de concurrentie- en innovatiekracht van de industrie opnieuw aan te zwengelen.
Wat Vlaanderen doet…?
Het is dezer dagen in Vlaamse werkgeverskringen ‘bon ton’ om te wijzen op de nood aan een efficiënter beleid in Wallonië. Maar… misschien zouden we ons in Vlaanderen beter spiegelen aan het Marshallplan dat vijf jaar geleden werd opgesteld om de Waalse industrie nieuw leven in te blazen. Dat Marshallplan is een coherent en maatschappelijk gedragen project waar in Vlaanderen in het begin nogal minachtend over werd gesproken. De eerste resultaten laten echter uitschijnen dat Wallonië er wel in slaagt om te komen tot een toekomstgerichte transformatie van zijn industrie. Door het plan werden al tussen 7000 en 13.000 nieuwe jobs gecreëerd. Uiteindelijk moeten dat er 30.000 worden. Er werden 1300 onderzoekers bijkomend aangeworven. Ongeveer 200.000 mensen volgden dankzij het Marshallplan een beroeps- of taalopleiding. Meer dan 1,2 miljard euro werd geïnvesteerd in 15.000 bedrijven. Dat er in het zuiden van het land een positief investeringsklimaat heerst, wordt bevestigd door internationale rapporten. Wallonië is zijn achterstand met Vlaanderen inzake het aantrekken van buitenlandse investeerders in sneltempo aan het goedmaken. Laat ons die feiten ook maar eens op tafel gooien en daar een voorbeeld aan nemen.
Ann Vermorgen, nationaal secretaris
Abonneren op:
Posts (Atom)